Als klein meisje aan mijn moeders hand door Hoog Catharijne, even het hondje van bloemenzaak Josy aaien. Langs mijn vaders speelgoedkraam op Achter Clarenburg, naar De Slegte voor een nieuw boek en naar MADO voor mijn eerste vulpen. Er is veel veranderd in het winkelaanbod sinds de jaren negentig; veel speciaalzaken van toen, bestaan niet meer. De overgebleven zaken, krijgen een podium in de wekelijkse rubriek Utrechtse Zaken. 
Deze week, deel 6, Mooij Antiek & Interieur.


Door Zita Eijzenbach - De winkel is open, maar eigenaar Paulus Mooij (1948) zit op het stoepje voor de zaak met de zon in zijn gezicht. Fietsers en auto’s rijden voorbij en af en toe steekt Mooij zijn hand op naar een bekende.

Dat de zaken bij Mooij Antiek & Interieur aan de Willem van Noortstraat niet bijster goed gaan, is een understatement; de laatste klant die een aankoop deed, liep een maand of drie geleden de zaak uit. Mooij maakt zich er niet druk om en steekt tevreden een sigaret op. “Ik leef mijn leventje; ik geloof het wel.”

De winkel van Mooij heeft nog een aantal vaste bezoekers, maar die komen helaas alleen maar spullen NAAR de volle winkel van de karakteristieke Utrechter brengen.

“Hey Paulus, alles goed?” zegt de postbode, terwijl hij Mooij een pakketje geeft en naar de overkant van de straat wijst. “Voor nummer 55.”

Mooij gooit het doosje achteloos op een stoel naast zich en haalt zijn schouders op. “Weer een klant erbij,” lacht hij. “Dan komt er tenminste nog eens iemand binnen. Vroeger liep het wel, maar sinds een jaar of tien is het rustig. Iedereen koopt zijn spulletjes bij Ikea, of online,” zegt hij, terwijl hij een schuine blik op het doosje werpt.

Mooij begon zijn carrière op de Ambachtsschool in de Schoolstraat in Utrecht met de ambitie om reclameschilder te worden. Dat werd hij niet, maar vanaf de lagere school was het nog een lange weg naar de antiekwinkel. Zijn docent schilderen merkte zijn handigheid op en bezorgde hem een baan bij het Grolsch-gebouw in De Meern. “Dat moest helemaal met loodmenie geverfd worden; zeer ongezond spul. Een gigantische klus, maar er was me beloofd dat er een jongen bij zou komen. Week na week werden er nieuwe potten verf gebracht, maar de tweede kracht kwam maar niet.”

Mooij leverde zijn ‘potje verf en kwastje bij de baas in’. Dat hij de klus alleen moest klaren, was niet de afspraak geweest; “Je zoekt het maar uit, zei ik hem.”

Daarna ging hij als vijftienjarige bij de batterijenfabriek van Herberhold aan de slag. Zijn loon steeg van 21 naar 53 gulden, maar ook hier kwam hij in aanraking met schadelijke stoffen. 

“Op last van de brandweer was alles binnen afgezet met asbest omdat we met gloeiend hete materialen werkten. ’s Ochtends moest je je ogen en oren insmeren met vaseline, anders kreeg je ’s avonds de zwavel en de roet er niet meer vanaf.”

“Er liep van alles in die fabriek; halve dazen en zelfs een hoer die wat bijverdiende in het kolenhok. Achter een grote berg kolen lag een klein matrasje, waar ze lag te rampetampen als de chef van de afdeling er was.”

Toen hij vertrok bij de fabriek ging hij aan de slag bij het elektriciteitsbedrijf Electraboot. “Ik wist niets van stroom, behalve dat je de schakelaar moest omzetten voordat je aan de slag ging. De baas wilde op een dag een geintje met me uithalen en zette de schakelaar zonder dat ik het wist terug aan. Toen ik met de bedrading aan de slag ging, kreeg ik me toch een opdonder. De baas lachte en zei: ‘Dat is elektriciteit he; je ken 't nie zien, maar je ken 't wel voelen’.”

Het boterde niet heel goed tussen de twee en Mooij ging op zijn achttiende aan de slag als bijrijder bij het transportbedrijf Van Straaten. Werk waar hij van genoot en waarvoor hij goed betaald werd, maar al snel werd hij oproepen voor militaire dienst. Mooij haalde in het leger de rijbewijzen voor de Jeep, de Dikke Daf en daarna voor de M113; een tank zonder kanon. Hij leerde veel en genoot van de ervaring, maar vond het na een paar maanden ‘wel welletjes’ en wilde graag weer naar huis. Dat ging niet zomaar.

“Eerst probeerde ik het met heimwee, maar de psycholoog had door dat ik hem in de zeik aan het nemen was. Toen ben ik in hongerstaking gegaan, of tenminste; ik heb gezegd dat ik niet meer kon eten vanwege de heimwee. Na drie weken stortte ik in, toen ik met een man van honderd kilo op mijn rug de stormbaan over ging. De kolonel nam me mee naar de eetzaal en schepte een groot bord nasi voor me op. Hij legde er een halve kip naast en wat sateetjes en een gebakken ei eroverheen. Ik kreeg het niet weg.”

De kolonel stuurde hem naar Nijmegen, waar Mooij ontslag kreeg. “Hij zei me nog dat ik, als het ooit nog oorlog wordt, als staatsvijand te boek sta, omdat er zoveel geld en moeite in me gestoken was. Toen ik die middag thuiskwam, heb ik mijn moeder gevraagd een lekkere uitsmijter voor me te maken. Ik was acht kilo kwijt.”

Mooij keerde terug naar het transportbedrijf, maar Hennie van Straaten had geen werk meer voor hem en wilde hem ook niet meer betalen. Het arbeidsbureau meldde Mooij dat hij recht had op salaris, zolang hij zich iedere dag bij het bedrijf meldde. “Ik was ‘in het belang van het vaderland’ in militaire dienst gegaan en was niet ontslagen, noch had ik ontslag genomen. Dus kwam ik me iedere ochtend om zeven uur melden bij de balie van Van Straaten en vroeg ik om werk. Nadat ik te horen had gekregen dat er geen werk was, ging ik naar huis. Om vijf uur keerde ik terug bij de balie om me af te melden; ‘Ik ga naar huis, tot morgen!’ riep ik dan.”

Weken gingen zo voorbij, totdat Van Straaten Mooij een baan als planner in België aanbood. “Ik heb bedankt: Nu hij mij nodig had, vond ik het zo wel eerlijk. Ik heb mijn geld opgehaald en ben nooit meer teruggegaan.”

Daarna ging Mooij aan de slag bij het autobandenbedrijf Gerritsen, ondanks het feit dat hij ‘geen bal van autobanden’ af wist. Na jaren fijn werken, nam hij daar ontslag. Thuis in huize Mooij, werden vanaf dat moment de rollen omgedraaid; zijn vrouw ging aan het werk en hij zorgde voor het huishouden. Het beviel Mooij goed. “Van een pond gehakt maakte ik zeven gehaktballen,” zegt hij trots. “Grote ook, en de kinderen zaten te smullen.”

Toen een neef hem tipte dat een antiquair op zoek was naar een klusjesman, deed Mooij zijn intrede in de wereld van antiek. Na een aantal jaar klussen, kocht hij in 1997 de winkel aan de Willem van Noortstraat om ook zijn eigen antiek te verkopen.


Met alleen een vuilniszak vol spullen en zijn banjo, betrok Mooij de ruimte achter de winkel, toen zijn huwelijk onverwacht strandde. Er was in het pand geen stromend water en geen gasmeter, maar die legde Mooij zelf aan. “Toen ik hier net zat, waste ik me met een pot koffiewater. Ik had niets, maar toch was ik dolgelukkig. Ook nu hoef ik geen vrouw die mijn sokken wast en mijn aardappels kookt; dat kan ik allemaal prima zelf.”

Mooij voor de 17de eeuwse klok:

Antiek is een luxe

Totdat de euro werd ingevoerd in 2002, liep de winkel goed. Hij hield stand, maar zag zijn collega-antiquairs in het centrum sneuvelen. “Mensen rekenden zich onterecht rijk toen de euro kwam; alles leek opeens zo goedkoop. Toen ze gingen inzien hoe ze er daadwerkelijk financieel voorstonden, zijn de mensen gaan oppotten. Antiek is een luxe-artikel; dat was als eerste aan de beurt.”

Af en toe heeft hij nog een grote klant, vertelt Mooij, wijzend naar de kristallen kroonluchter boven een tafeltje. “Er kwam eens een man uit Leiden, die zijn huis maar niet verkocht kreeg. Hij nam een kroonluchter van 4000 euro mee en vertelde me later dat hij het huis verkocht had voor tienduizend euro boven de vraagprijs. Het maakt je huis rijk, zo’n kroonluchter, dus ik kan het iedereen aanraden.” 

“Het mooie van antiek is dat het zo lang meegaat. Die 17de-eeuwse klok bij het raam is niet kapot te krijgen. Ik heb er laatst wat uren werk aan gehad en hij loopt nu weer prima. Het is wel een flinke aankoop, maar hij gaat zeker nog een paar honderd jaar mee; dat flikt Ikea niet.”

“Die zooi van Ikea gaat altijd na een paar jaar weer de deur uit, als het uit de mode is. Ongezonde rotzooi trouwens ook; in dat plaatwerk zitten allerlei gassen en stoffen van de geperste houtsnippers en lijm. Dat kan niet gezond zijn; geen wonder dat er tegenwoordig zoveel mensen ziek worden.”

Mooij Antiek & over tien jaar

Een aantal jaar geleden besloot Mooij een terras voor de winkel te beginnen; als de klanten daar eenmaal plaats hadden genomen, zouden ze wellicht ook wel met een schilderij naar buiten lopen, zo dacht Mooij. De buurt was enthousiast over het idee en na het verkrijgen van de juiste vergunningen schafte Mooij een paar sets tafels en stoelen aan. “Gewoon, simpel: wat sapjes en een bakkie koffie. Geen alcohol, want dan zou het ‘beschonken verkoop’ zijn en dat kon natuurlijk niet.”

Helaas is het terras ook vandaag leeg. Er lopen wat mensen voorbij, maar niemand gaat aan een tafeltje zitten om iets te bestellen. “Misschien kan ik beter een leuke meid in een kort rokje en een wit schortje neerzetten, want het terras loopt nu inderdaad voor geen meter.”

Mooijs kinderen en kleindochter hebben geen behoefte om de winkel over te nemen. Treurig is hij er niet om: “Ik bied het aan, maar niemand MOET het aannemen; zo niet, dan niet. Als ik er niet meer zit, maakt het niet uit wat ze ermee doen; voor mijn part verkopen ze alles. Misschien zit ik hier zelf nog wel over tien jaar. Ik vind het allemaal wel goed. Ik krijg mijn dagen wel gevuld en ik geniet van het leven hier; de zon schijnt overal, als hij er is.”