Vorige week werd bekend dat Ubbo Hylkema op 74-jarige leeftijd is overleden. Hij begon als leraar geschiedenis en ontwikkelde zich tot restauratie-architect. Zijn bekendste werk was de restauratie van Paushuize. Hylkema was in Utrecht tevens bekend door diverse functies in en rond de bouwkunst en het erfgoed. Journalist Ton van den Berg sprak met hem in 2008 voor de krant Ons Utrecht.

Voor Ubbo Hylkema is het iedere dag feest: ‘Ik help Nederland mooier te maken’.

‘In oudere gebouwen kun je de geschiedenis beleven!’

Hij hoeft niet meer zo op z’n woorden te letten als in de tijd dat hij voorzitter was van de commissie welstand en monumenten, maar Ubbo Hylkema blijft beleefd als hij zegt: “De Belle van Zuylentoren?? Nou, dat ontwerp ontroert mij zeker niet in immense schoonheid...”

Niet dat hij iets tegen hoogbouw heeft. De Domtoren als de norm vindt hij onzin. “Maar ik had liever een mooi gebouw gezien. Dit ontwerp is dat niet. Bij een discussie heb ik de bedenkers gevraagd naar de achtergrond: heeft de toren een culturele betekenis of is het gewoon een gebouw voor plat gewin? Het antwoord was: ‘De Belle van Zuylentoren is een teken van vitaliteit en veerkracht van de mens!’ Nou, daar zakte mijn broek van af. Kun je niks leukers bedenken. Zo’n antwoord kun je overal op geven.”

Meer hoogbouw moet zelfs, vindt Hylkema. “Als het maar overtuigend mooi is. De Rabobanktorens aan de Croeselaan, dat is goed. De westkant van de stad is sowieso een mooi gebied voor hoogbouw. Langs het Amsterdam-Rijnkanaal is nog heel veel mogelijk. Het kan zo een Grand Canal worden. De aanzet is er al met de Prins Clausbrug. Jammer is het dat die beloofde fietsbrug over het kanaal er nog niet is.”

In de keuken van waarschijnlijk een van de mooiste werkplekken in Utrecht, het Sint Nicolaasklooster uit 1337, zit Ubbo Hylkema met een glaasje cola voor zich en een sigaret in de hand. Ja, hij heeft al heel wat discussies gevoerd over wat wel en niet mooi is in architectuur en stedenbouw. Als voorzitter van de commissie welstand en monumenten tussen 1994 en 2003 zag hij alle bouw- en verbouwplannen in de stad langskomen. De architecten en stedenbouwkundigen die er een oordeel over moesten vellen konden het nooit met elkaar eens worden en het was Hylkema die er voor moest zorgen dat er toch een eensluidend, en inhoudelijk stevig, advies naar buiten kwam.

Eerder, in de jaren zeventig, was Hylkema al voorzitter geweest van de commissie monumenten (zonder welstand nog). “Ik was nog in de twintig. Het was voor mij een van die klussen waardoor ik geschiedenis kon beleven. Geschiedenis was eerst een hobby en ik ben het ook gaan studeren, tegen de zin van mijn ouders in die mij liever rechten zagen doen. Ik heb de studie geschiedenis in een recordtijd gedaan: drie jaar. Daarna wilde ik het gaan beleven dus. Dat kun je doen in schilderijen, etsen, boeken, maar ook in gebouwen. Daar lag mijn liefde. Tijdens de studie was het nog maar een bijvak: bouwkunst, maar na de colleges van Temminck Groll, die hoofd monumentenzorg in Utrecht was geweest, wist ik dat ik hierin verder moest gaan."

"Die man, hij leeft gelukkig nog, heeft mij als geen ander kunnen inspireren. Hij liet ons door steden rennen en dwong ons te kijken naar al dat moois dat er achter de gevels van gebouwen te vinden is. Bijzonder, want het was nog in een tijd dat veel zomaar tegen de grond ging, werd weggegooid. Dat gold ook voor Utrecht. In 1966, toen ik hier kwam studeren, stond de binnenstad er slecht voor. Er was veel afgebroken voor een wegennet dat er, gelukkig, nooit is gekomen. Er was dringend behoefte aan herstel en dat zag de gemeente ook wel in en de kentering kwam in 1968 met de nota Kernbeeld. Dat ging uit van een herstel van de stad, dat de grandeur mocht terugkeren. Die nota greep mij aan, ik wilde meedoen aan dat herstel.”

De in Den Haag geboren Hylkema leerde Utrecht kennen via de grootouders van zijn moederskant die in Bilthoven woonden. Zij lieten de jonge Ubbo de stad zien en hij raakte ervan onder de indruk. Diverse keren klommen ze de Domtoren op. Niet wetende dat hij later in de statige vergaderkamer in het gebouw naast de toren de vergaderingen van de monumentencommissie zou leiden.

Enthousiasme

Hylkema ging in Utrecht studeren en vanaf dat moment was het ook voorgoed zijn woonplaats. Zijn drang om mee te doen aan het herstel van de stad leidde er toe dat hij actief werd op het gebied van monumentenzorg waaronder een bestuurslidmaatschap van het Utrechts Monumentenfonds (UMF). Zijn enthousiasme viel op en hij werd al snel gevraagd voorzitter van de monumentencommissie te worden. Dat was nog ‘in de oertijd’ zoals hij zelf zegt, de periode dat hij na zijn studie docent van het Christelijke Gymnasium was geworden. Hij gaf er geschiedenisles, godsdienst, maatschappijleer en staatsinrichting.

Zijn interesses in bouwen en monumentenzorg vielen op en in 1979 werd hij directeur van de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (“Daar studeerden architecten af die ouder waren dan de directeur.”). Na een fusie van hogescholen, onder zijn leiding, werd Hylkema in 1986 tot voorzitter van het College van bestuur Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten benoemd.

“In 1989 heb ik een streep gezet onder dat voorzitterschap. Ik was nog maar 43 en besefte me dat ik in het onderwijs eigenlijk het hoogste had behaald wat je bereiken kunt. Ik wilde wat anders gaan doen en heb iets gedaan waar ik nooit geen spijt van heb gehad: een eigen bedrijf opgericht.”

Veel tijd voor dat eigen adviesbedrijf op gebied van onderwijszaken, kreeg hij nog niet want cultuurminister Hedy d’Ancona belde hem op in 1991 met de mededeling dat haar verteld was dat Hylkema de nieuwe directeur van de Rijksdienst voor Monumentenzorg zou moeten worden. Die kans pakt hij aan zei met veel plezier ja tegen de functie die hij tot en met 1993 zou uitoefenen. Daarna wijdde hij zich weer aan zijn Hylkema Consultants bv dat door zijn voorgaande werk, dat veel contacten opleverde, naast het onderwijs ook ging toeleggen op architectuur en monumentenzorg. Inmiddels werken er twaalf mensen in het bedrijf dat ook adviseert op gebied van culturele ontwikkelingen.

Een van de mooiste opdrachten, een mijlpaal voor hem ook, die hij via zijn bedrijf binnenhaalde was de verbouwing en inrichting van het Duitse Huis en Hotel Karel V. Hylkema was bouwdirecteur van het project en voelde zich als een vis in het water want bijna iedere dag opnieuw werden de geheimen van het eeuwenoude pand ontsluierd. Plafonds, muren, tegelvloeren en waterputten die telkens een ander licht gaven op de historie. “Ook bij de huidige geplande nieuwbouw zijn wij betrokken,” vertelt Hylkema. “En wat is het prachtig dan dat we tijdens die werkzaamheden ook nog eens op dit terrein een Romeins grafveld vinden. Zoveel historie op één plek.”

Vredenburg

Van buiten dringt het klokkengelui van de Nicolaaskerk de Begijnehof van het klooster binnen. Hylkema steekt een nieuwe sigaret op. “Iedere dag is het een feest om naar mijn werk te gaan. Prachtig toch dat ik met monumentenzorg er aan mee help Nederland een stukje mooier te maken. Het is een kick om mensen voor restauraties enthousiast te krijgen.”

Herinneringen komen naar boven. Het behoud van delen van het kasteel Vredenburg binnen de nieuwbouw van het Muziekcentrum Vredenburg, daar was Hylkema in 1976 toch ook bij betrokken? “We hebben op de kamer van wethouder Harteveld staan pleiten voor het bastion dat bij opgravingen op het Vredenburg zichtbaar was gemaakt. We wilden graag er iets van zien te behouden in het nieuwe Muziekcentrum. De architect, Hertzberger, was daar aanvankelijk helemaal niet voor, maar raakte onder de indruk van onze argumenten en langzaamaan werd hij enthousiaster. Ook de burgemeester en wethouders waren eerst tegen, maar Harteveld voelde aan dat het toch niet zo gek was wat wij inbrachten. ‘Jullie hebben toch wel gelijk’, zei hij en wij sprongen een gat in de lucht van geluk. Harteveld is later nog voorzitter geworden van het Utrechts Monumentenfonds, dat zal wel geweest zijn als beloning.”

Dat Utrecht nu een van de grootste monumentensteden in het land is, is volgens Hylkema onder andere te danken aan de afdeling monumentenzorg van de gemeente. Na de nota Kernbeeld is vastgehouden aan herstel. Grote delen van de stad, behalve dat van de omgeving van Hoog Catharijne en het station, kregen ook de titel beschermd stadsgezicht.

Maar ook het Monumentenfonds en de voormalige Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken verdienen volgens hem alle lof want vanuit die kant moest wel eens een zetje gegeven worden om iets te bereiken. Zelf is Hylkema nog steeds er trots op dat hij samen met bouwhistoricus Frans Kipp de oude rooilijn van de Korte Nieuwstraat heeft weten te behouden.

Zeven Steegjes

Op de fiets door de stad rijdt Hylkema graag even door de Zeven Steegjes. Het verpauperde woningcomplex stond in de jaren negentig op de lijst om gesloopt te worden. Via de Utrechtse Maatschappij tot Stadsherstel, die door Hylkema in 1985 was opgericht, werd het behouden en is het helemaal gerestaureerd. “Ere wie ere toekomt, maar het is vooral aan wethouder Jaap Zwart te danken dat de Zeven Steegjes er nog zijn. En aan de mensen zelf daar, natuurlijk. Het was en is een hechte sociale gemeenschap die elkaar vasthield. Mensen die er graag wonen, ook al zijn het soms piepkleine huisjes. Voor mij is het nog steeds een les te zien dat die mensen tevreden zijn. Als ik ergens binnen kom doe ik dat met een monumentenblik en vergeet dat in zo’n pand ook nog gewoond of gewerkt moet worden door mensen. Professor Gerrit Jansen leerde mij via de Zeven Steegjes dat continuïteit van belang is. Ik stelde voor van twee kleine huisje een grotere woning te maken, maar hij legde mij uit dat ik daarmee het karakter van die wijk zou veranderen en de mensen er zouden wegtrekken. Ik zou het hart uit de wijk halen. Jansen is een prachtige vent. Ik weet veel van gebouwen, maar hij kan laten zien hoe een stad met de mensen erin in elkaar steekt.”

“Geschiedenis kun je in gebouwen beleven’, aldus Ubbo Hylkema. Foto: Ton van den Berg