De doorgang tussen Domtoren en kerk, mocht het een naam hebben...
Gepubliceerd: dinsdag 26 maart 2024 15:54
Door Biem Lap en Ron Helsloot - Wat was de naam van de doorgang die de Domtoren vroeger verbond met de Domkerk? Eerder dit jaar werd die vraag gesteld bij een quiz over de Dom. Het antwoord was, volgens quizleider en stadsarcheoloog Herre Wynia, ‘Davidskapel’.
Maar is dat wel het juiste antwoord, vroegen enkele rondleiders van de Domkerk zich af. In de rondleiderscursus wordt immers steeds over ‘de bisschopsloge’ gesproken. Waar komt de naam Davidskapel dan vandaan? Zijn er bronnen te noemen waar deze naam gebezigd wordt?
Voordat we op deze vragen ingaan is het goed om kort te vertellen hoe de kapel eruit heeft gezien en iets over de totstandkoming te zeggen. De kapel is aan het eind van de 15e eeuw gemaakt toen hij tegelijk met de westwand van het middenschip van de Dom werd gebouwd. De kapel is gewijd in 1495 toen David van Bourgondië bisschop was. Deze belangrijke bisschop heeft zich ervoor ingespannen om het transept en het schip van de Domkerk af te laten bouwen en heeft zich ook bemoeid met het maken van de brugkapel. Hij heeft de gebrandschilderde ramen aan noord- en zuidkant van de kapel geschonken.
Nog voordat in het eerste kwart van de 14e eeuw met de bouw van de toren was begonnen, waren er stevige onderhandelingen geweest tussen het Domkapittel en het kapittel van de naastgelegen Sint-Salvator (Oud Munsterkerk) over het recht van overpad. Het leidde ertoe dat een passage van ongeveer 4 meter breed tussen de Domkerk en de Domtoren “eeuwig onbebouwd” moest blijven. Daardoor was het mogelijk dat de kanunnikenhuizen van de Sint-Salvator aan de noordzijde van het plein bereikt konden worden.
Pas veel later is er door het Domkapittel besloten de brugkapel te bouwen op gelijke hoogte met de Michaelskapel in de toren. Vanuit de Michaelskapel in de toren werd een gang uitgehakt door de oostmuur van de toren, waarmee de toegang tot de brugkapel ontstond. Er waren twee wenteltrappen in de pilaren op de hoeken van de kapel, waarmee men af kon dalen naar het schip van de Domkerk.
Terug naar de vraag wat de meest juiste historische naam is voor de kapel. Wij wisten dat in De getekende stad. in de toelichting op een tekening van Satftleven uit 1674 de naam Davidskapel wordt genoemd; de termen bisschopsloge en brugkapel komen er ook in voor. Het bijschrift van de tekening is “De Bisschopsloge tussen de Domtoren en de kerk”. We hadden hiermee al meteen drie namen voor dezelfde kapel te pakken.
Saftleven tekende het westelijke deel van het ingestorte schip van de Domkerk direct na de grote storm van 1674 vanuit het noorden. De westwand van het schip en de bisschopsloge met de onderdoorgang hebben de storm grotendeels overleefd. De vensters van de bisschopsloge zijn eruit gewaaid en al dichtgemetseld. De toren rechts is net niet zichtbaar. In 1749 is de westwand en het grootste deel van de brugkapel gesloopt en pas in 1772 werd de rest van de kapel afgebroken.
In het boek De Bisschoppen van Utrecht wordt de Bisschopsloge genoemd, gevolgd door, tussen haakjes, de Davidkapel. In De Dom van Utrecht gebruiken Haslinghuis en Peeters steeds de naam Bisschopsloge en noemen geen andere naam.
We keken nog in verschillende andere boeken waarin de Davidskapel genoemd wordt; helaas, allemaal zonder bronvermelding. Dus daar schoten we niets mee op. We vonden wel dat Samuel Muller in De Dom van Utrecht uit 1906 het volgende over de kapel schrijft: “eene verlenging naar het oosten van de bisschoppelijke kapel van St. Michiel op den toren, die aan den bisschop de gelegenheid schonk, om, achter eene open tracering aan de oostzijde der kapel, ongezien den kerkdienst bij te wonen in zijne kathedraal, - eene loge dus …” Het zou kunnen dat hier voor het eerst de naam loge is gebruikt en dat daar later bisschopsloge van is gemaakt.
Arie de Groot noemt in zijn indrukwekkende proefschrift De Dom van Utrecht in de zestiende eeuw uit 2011 de kapel de “Tweede Michaelskapel” omdat het zo goed als zeker is dat ook deze kapel aan de aartsengel Michael is gewijd, zoals de bisschopskapel in de toren. Het is wel wat vreemd dat er naast de Michaelskapel in de Domtoren nog een kapel met dezelfde naam zou zijn en wel er tegenaan gebouwd. Maar De Groot baseert zich in zijn proefschrift (noot 528 op p. 91) op een geloofwaardige bron: ‘… beyde die capellen van sunte Michiel op den toirn’, namelijk ‘in ‘t west’ (de Domtoren) en ‘in ‘t oost’ (de brugkapel).
Waarom zouden we twijfelen aan zijn grondige werk?
In het prachtige boek van René de Kam c.s. over de Domtoren, zie noot 2, lazen we de uitvoerige beschrijving van de kapel. Zij gebruiken vrijwel altijd de naam brugkapel, maar ook een paar keer de naam Davidskapel. Eén keer met als bron een rekening uit april 1525: “Gerijt van Langerack heeft ons kercke gelevert aen biscops davids capel twee houten blakers.” Maar is één bronvermelding voldoende om de naam Davidskapel als de juiste naam te aanvaarden?
Het is enigszins verbazingwekkend dat de kapel naar David van Bourgondië genoemd zou zijn. Het is niet zijn grafkapel. Hij had eerder een plek in het noordertransept van de Domkerk aangewezen als de plaats voor zijn graf. In 1485/1486 schonk hij voor deze grafkapel een gebrandschilderd raam waarin koning David wordt afgebeeld. David is uiteindelijk niet in het noordertransept begraven, maar in de kerk van Wijk bij Duurstede.
Alle kapellen in de Domkerk zijn genoemd naar heiligen of naar degene die er begraven is. David van Bourgondië is geen heilige en de brugkapel is zeker niet zijn grafkapel. Wij meenden dat er geen goede redenen zouden zijn om de bisschopsloge Davidskapel te noemen.
We bleven op zoek naar de meest verantwoorde historische naam voor de kapel en daarom besloten we om onze vraag voor te leggen aan de schrijvers van De Utrechtse Domtoren. Zij waren de aangewezen mensen om ons verder te kunnen helpen. Zij hadden een grondige studie gemaakt van de Domtoren en de bijbehorende kapellen en hun boek is nog maar tien jaar oud. Wij gaven ook onze twijfels over de naam Davidskapel aan.
We kregen per ommegaande een uitvoerig en verhelderend antwoord van René de Kam. Hij schreef ons dat het erop lijkt dat er in de late Middeleeuwen geen vaste benaming van de verbinding tussen toren en kerk is geweest. In de bouwrekeningen worden verschillende benamingen door elkaar gebruikt. Meestal wordt alleen het woordje kapel gebruikt als het om de brugkapel gaat.
Andere namen die in die tijd voorkwamen zijn Davidskapel (‘biscops Davids capel’) en Sint-Michaelskapel (‘sunte Michiels capel’). Over het gebruik van de naam “bisschop Davidskapel” zegt hij ook “… als het al geen officiële benaming was, dan was het wel zo in de 'volksmond' van de kanunniken.” Verder geeft hij aan dat de termen brugkapel en bisschopsloge van veel latere datum zijn en dat hij niet weet wanneer die voor het eerst gebruikt zijn. Beide termen komen niet in de bouwrekeningen voor en zijn dus geen benamingen die tussen 1480 en 1529 gebruikt werden.
Met andere woorden alle namen die tot nu toe gebruikt zijn om de kapel tussen de toren en het schip aan te duiden, zijn van toepassing. Quizleider Herre Wynia had geen gelijk toen hij de Davidskapel als de enige juiste naam noemde. Wij zijn van mening dat de term brugkapel goed weergeeft dat de kapel een brug vormde tussen de kerk en de toren boven de doorgang, die het oorspronkelijk mogelijk maakte dat de kanunniken niet hoefden om te lopen om van de ene kant van de kerk naar de ander kant te komen.
Bronnen:
De passage over de totstandkoming van de kapel is grotendeels ontleend aan René de Kam, Frans Kipp, Daan Claessen, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad (Utrecht, Matrijs, 2014. P. 207-216) en aan schriftelijke informatie van Daan Claessen en Frans Kipp.
C.C.S. Wilmer, De getekende stad, Utrecht in oude tekeningen 1550–1900 (Utrecht, Matrijs, 2005, p. 201).
Tine Jonker-Klijn en Richard Roks, De bisschoppen van Utrecht van 690 tot 1581 (Stichting De Plantage, Utrecht, 2008, p. 177).
E.J. Haslinghuis en C.J.A, Peeters, De Dom van Utrecht (Den Haag, Staatsuitgeverij, 1965).
HUA, Dom, inv.nr. 65110, fol. 206r,210 r (rek. 1554/55).
Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom, deel 3, p. 663.