Door Jim Terlingen

Eind augustus is in Herinneringscentrum Kamp Westerbork het boek ‘Alleen uit de oorlog’ gepresenteerd, geschreven door Niek van der Oord. Voor de in Utrecht wonende Hélène Wolf betekent het verschijnen van dit boek heel veel.

Centraal in het boek staan de oorlogsverhalen van haar ouders, twee joodse mensen uit Assen die beiden als enigen van hun families de Holocaust overleefden.  

Hélènes moeder Leida van Tijn (1917) trouwde kort na het uitbreken van de oorlog met haar jeugdliefde Salomon Boekbinder. Het jonge joodse stel vluchtte in 1942 naar Frankrijk. Uiteindelijk werden ze gepakt. Leida overleefde de oorlog en Salo werd direct na aankomst in vernietigingskamp Sobibor vergast. Haar vader Ido Wolf (1922) kwam de oorlog door in Nederland onder te duiken.

Het oorlogsverhaal van Leida en Ido wordt zeer uitgebreid beschreven. Maar het boek gaat ook over het leven erna. Het stel huwde en kreeg drie kinderen. Hélène Wolf, geboren in 1952, is de jongste.

Hélène stoeit nog steeds met de schaduw die de Holocaust ook over haar heeft geworpen. Ik sprak haar in haar huis in Voordorp.

Hélène Wolf met het boek 'Alleen uit de oorlog'. Foto: JT

  
Hélène, kun je een glimp geven van die 'schaduw'?

Als gevolg van hun oorlogsgeschiedenis was het huwelijk van mijn ouders geen goed huwelijk. Ze hadden vaak ruzie. Het ‘waarom’ ben ik als volwassene langzaamaan gaan begrijpen.  

Ze hadden als enigen van hun familie de oorlog overleefd. Ze kwamen ‘alleen uit de oorlog’. En mijn moeder heeft ons, de kinderen, verteld dat haar eerste man, die ze in de oorlog had verloren, haar grote liefde was. Ze gaf toe dat het huwelijk met mijn vader in 1947 een verstandshuwelijk was. 

Weet je, na de oorlog vertrouwden ze allebei heel weinig mensen door alles wat ze meegemaakt hadden. Zij kenden elkaar al voor de oorlog: mijn moeder had als secretaresse voor mijn opa gewerkt en ze had mijn vader geholpen met huiswerk maken. Dus dat voelde na de oorlog vertrouwd.

In 1956 vertrokken ze met ons, hun drie kleine kinderen, naar Mexico. Nadat wij na zes jaar in Nederland terugkwamen, zijn mijn ouders gescheiden. Deze scheiding heeft z’n sporen nagelaten: het werd namelijk ook een scheiding tussen de kinderen.

Mijn moeder besliste dat wie bij mijn vader kwam, niet meer bij haar welkom was. Mijn oudste broer zat met mijn vader in het ene kamp en mijn middelste broer, mijn moeder en ik in het andere. Ze belastte daarmee dus ook haar kinderen. Dat is een van de grootste fouten die je als ouder kunt maken.

Ik heb mijn oudste broer mede daardoor 38 jaar niet gezien. Gelukkig hebben we nu weer goed contact. Maar ik kan het maar moeilijk verkroppen dat dit met ons is gebeurd. Onze generatie heeft allerlei littekens. Ik vrees dat we dit ook doorgeven aan onze kinderen.

   

Die verhuizing in 1956 naar Mexico was een vlucht, las ik. Dat verraste me. Ik heb altijd gedacht dat Nederland na de Tweede Wereldoorlog een land zonder gevaar was.

Toen de Sovjet-Unie in 1956 Hongarije binnenviel, waren veel Europese joden bang voor een Derde Wereldoorlog. Wat er zo’n 15 jaar eerder was gebeurd, lag voor hen nog vers in het geheugen. Mijn ouders zijn toen met ons naar Mexico gevlucht: ze wilden niet dat hun kinderen hetzelfde zouden meemaken als wat er met hen was gebeurd. Ik was toen vier jaar. Mijn vader had daar al zakelijke contacten. Hij had een bedrijf dat aardappelen exporteerde. 

Mijn broers en ik zaten op een Mexicaanse lagere school, maar mijn ouders wilden dat we tijdens het eten Nederlands spraken. Wij waren Nederlandse kinderen en je wist maar nooit of we nog eens naar Nederland zouden teruggaan. Vooral op de joodse sportclub, waar we lid van waren, kregen we veel Europese joodse vrienden.

Met de Nederlandse gemeenschap vierden we onder andere Sinterklaas. Daarbij was ook het echtpaar dat we ‘oom Harry en tante Sieny’ noemden, Harry en Sieny Cohen. Ik noem hun namen omdat ze samen de levens van honderden joodse kinderen hebben gered door ze uit de kindercrèche tegenover de Hollandse Schouwburg te smokkelen. Niet lang geleden zijn ze allebei overleden.

  
Kreeg je in je jeugdjaren van je ouders iets mee over wat ze hadden meegemaakt?

Nee, mijn ouders praatten er helemaal niet over. En in Mexico leerde je op de basisschool over de Azteken, dus ik hoorde daar ook niets over de Tweede Wereldoorlog en de jodenvervolging. Dat kwam pas toen we op mijn elfde weer terugkeerden naar Nederland. Ik leerde er toen over op school en ik zag beelden op tv. Toen ging ik vragen stellen aan mijn ouders en begon ik me beetje-bij-beetje te realiseren dat ik helemaal geen familie heb.

  
Hoe was die overgang van Mexico naar Nederland voor jou?

Dat vond ik lastig. Van mijn ouders mochten wij – ter compensatie voor wat we achterlieten - ons poesje meenemen. Maar zij heeft de kou niet overleefd. En ik had niets met de Nederlandse cultuur. Ik kreeg elke dag na school Nederlandse les. Ik wist wel wat een president was, maar niet wat een koningin was. Ik werd in het begin best vaak uitgelachen. Dat was als kind niet leuk.

  
Je woont in Utrecht. Het valt me op dat je hier nauw betrokken bent bij vluchtelingen.

Ja, vanaf 1974 toen ik naar Utrecht kwam om Spaans te studeren aan de Universiteit. In die tijd waren er veel dictaturen in Latijns-Amerika. Aan de universiteit zijn toen vele solidariteitscomités met de verzetsbewegingen in die landen ontstaan. Het was de tijd van de Latijns-Amerika-festivals in Muziekcentrum Vredenburg. Dat werd georganiseerd door vrijwilligers uit de verschillende landencomités. Ik ging veel om met deze vluchtelingen die ik op allerlei manieren kon helpen, ook omdat ik hun taal goed sprak.

Ik heb jaren geleden in Utrecht mensen lesgegeven die naar Nicaragua gingen in het kader van de stedenband tussen Utrecht en León. En het wrange is, dat ik nu wéér met Nicaragua bezig ben, omdat daar helaas weer een dictator aan de macht is gekomen. Nu komen er Nicaraguaanse vluchtelingen hiernaartoe. Ik help nu een Nicaraguaans meisje met Nederlands. 

   
Met jouw achtergrond zijn vluchtelingen natuurlijk bekend terrein voor je.

Ja, dat besef kreeg ik ook toen ik het boek las: vluchten en vluchtelingen zijn een rode draad in mijn leven.
  

Ik verwijs de lezers graag naar het boek om daar meer over te lezen. Laten we eindigen met je ouders. Je vader overleed in 2003 en je moeder in 2017. Wat ik verrassend vond om te lezen: je moeder werd op late leeftijd nog een Utrechtse.

Ze was ver in de negentig toen ze in het Bartholomeus Gasthuis terechtkwam. In augustus 2017 heeft ze daar haar honderdste verjaardag gevierd. Een week later vierde het Bartholomeus het 650-jarig bestaan en kwam koningin Máxima langs om dit samen met de bewoners te vieren. Ze sprak met mijn moeder in het Spaans. Dat was ontzettend leuk (youtube: bezoek Máxima, op 4.57 minuut het gesprek met moeder Leida).

In december van dat jaar was er weer landelijke aandacht. Het NOS-Journaal kwam op bezoek in het Bartholomeus Gasthuis om mij samen met mijn moeder te interviewen over het begrip mantelzorg. Enkele uren na de uitzending (nos.nl) kwam ze ten val toen ze uit bed stapte om iets te pakken. Die nacht overleed ze. Terugkijkend, waren het voor mijn moeder bijzondere laatste maanden in Utrecht.

     

‘Alleen uit de oorlog – De eeuwige schaduw van de Holocaust’ van Niek van der Oord, is in de boekhandel verkrijgbaar (22,50 euro, Omniboek, 224 blz)