Door Zita Eijzenbach - “No English.” zegt de man direct, terwijl hij me argwanend aankijkt. Een smal gezicht met uitstekende jukbenen. Zijn ogen liggen diep en kijken treurig.

Hij is op, moe van de reis die hij gemaakt heeft. En hij voelt de pijn in zijn hele lijf. Zijn voeten hebben hem meer dan een maand gedragen op zijn reis van Syrië naar Nederland.

Hij wil niet met me praten. Hij wil rust. Vrede.  

Een groep jonge mannen, de meeste met donker haar, tussen de twintig en dertig jaar oud. Ze staan bij de lift van het Beatrixgebouw sigaretjes te roken. Ze praten opgewonden, maar geen woord van wat ze zeggen, kan ik verstaan. 

De dagen bestaan voor de vluchtelingen uit sigaretjes roken, kletsen en slapen. De meeste hebben een telefoon, waarmee ze via Facebook en Skype contact hebben met familie in Syrië. Ze laten weten dat het goed met ze gaat in Nederland en hopen dat hun familie niets overkomt, zolang ze er niet zijn.

De Syrische mannen zijn opgewonden, praten met elkaar alsof ze een rookpauze van hun werk hebben. Ook zij spreken geen Engels, dus richt ik me op de enige vrouw in hun midden.

Ze hoort niet bij de organisatie, zegt ze direct. Imane is vanmiddag op eigen initiatief vanuit Amersfoort gekomen; gewoon, om te kijken of ze iets voor de vluchtelingen kan doen.

“Ze hebben niets nodig,” zegt ze, “Het enige wat ze willen, zijn Nederlandse boeken. Ze willen Nederlands leren, zo snel mogelijk.”
Imane vertelt dat de mannen heel nieuwsgierig zijn, naar haar, naar de mensen in Nederland, naar het land. "Ze stellen veel vragen, willen alles weten." zegt ze.  

Zonder aarzeling biedt ze aan mijn tolk te zijn.

De meeste mannen zijn terughoudend. Ze zijn bang dat hun verhaal op de een of andere manier tegen ze gebruikt wordt. Of ze zijn bang dat hun familie in Syrië iets aangedaan wordt, als ze herkend worden op de foto. 

“We zijn dankbaar,” vertelt Ali (33). “Dankbaar dat we een dak boven ons hoofd hebben en dat we te eten krijgen, maar vooral dankbaar voor de veiligheid.” Hij draagt een korte broek en sandalen en heeft zijn handen diep weggestopt in de zakken van zijn vest.

“Binnen is het wel warm," zegt een man naast me, terwijl hij me het kippenvel op zijn armen toont.

Bandjes

De mannen dragen allemaal verschillende gekleurde bandjes, alsof ze zo van een popfestival komen. Het gele bandje hebben ze allemaal; dat kregen ze in Ter Apel en is voorzien van de datum waarop ze Nederland binnenkwamen. Sommige mannen zijn al een maand in Nederland, maar de meeste iets korter.

Er zijn groen-witte bandjes van de IJsselhallen in Zwolle en blauwe bandjes van het Beatrixgebouw. Anderen hebben ook oranje, paarse of lichtblauwe bandjes. “Als onze polsen vol zitten, beginnen ze aan onze nekken!” lacht Ali.

Op iedere locatie waar de vluchtelingen verblijven, krijgen ze een polsbandje. Foto: Z. Eijzenbach

Het doet ze niets, dat ze steeds ergens anders naartoe worden gebracht. “Het is onbelangrijk dat we niet weten hoe lang we hier blijven,” vertelt Nawras (21) terwijl hij zijn schouders ophaalt. “Het is hier veilig.” 

De jongen draagt een spijkerjasje, een wit shirt, strak om zijn lijf, en een spijkerbroek. Zijn donkere ogen zijn hoopvol en hij glundert als hij vertelt dat hij hier wil studeren. Was hij hier geboren, dan was hij niet opgevallen tussen de studenten op de universiteit.

Taalbarrière

“Het enige probleem, is het gebrek aan tolken,” zegt een wat oudere man. Hij is kleiner dan de rest en staat wat aan de zijkant van de groep.

De meeste vluchtelingen hier spreken alleen Arabisch. De jongen naast me laat trots horen dat hij een paar woorden Engels spreekt. Hij is waarschijnlijk nog geen twintig jaar oud.

De mannen zijn niet verplicht om in het Beatrixgebouw te blijven, maar lopen ze de stad in, dan stuiten ze direct op de taalbarrière. Daarom blijven de meesten hier, totdat ze door het COA weer ergens anders heengebracht worden. Wellicht over een paar dagen, of over een aantal weken; niemand weet het.

Ali heeft zijn familie achtergelaten in Syrië. Voordat hij aan zijn reis begon, heeft hij ze naar een plek gebracht waar ze voorlopig veilig zijn. “Het geeft niet dat er alleen mannen zijn hier; de sfeer is goed. Het is beter dat wij hier alles eerst kunnen regelen, voordat de vrouwen en kinderen komen."

"Als we een verblijfsvergunning hebben en het rustig is, stuur ik mijn geliefden een bericht dat ze naar Libanon moet reizen. Vanaf daar zal de Nederlandse overheid zorgen voor een veilige reis met het vliegtuig naar Nederland. Ik moest ze wel achter laten, maar God zal ze beschermen. Ze direct meenemen was te gevaarlijk, te zwaar.” 

De mannen wachten allemaal hoopvol op het bericht dat ze in Nederland mogen blijven: de ‘papieren’. Tot dat moment is er enige angst voor de politie.
“Als we de stad inlopen en een agent vraagt om legitimatie, dan kunnen we ze niets tonen. In het ergste geval worden we direct terug naar Ter Apel gestuurd. Daarom blijven we liever hier, bij het gebouw.” zegt Nawras.