7 mei 1945 - Op het bordes van het stadhuis spreekt burgemeester Ter Pelkwijk de Utrechters toe via een geluidsinstallatie. Ook is de rede via de radiodistributiedienst in de Utrechtse huizen te horen.

Even zijn de Utrechters stil als ze luisteren naar de rede van burgemeester Ter Pelkwijk. Foto: W. Malsen (Collectie HUA)

“Tot U spreekt weder Uw vroegere Burgemeester, Ter Pelkwijk, uit de laatste jaren voor den oorlog, de eerste jaren van de bezetting, die dankbaar en gelukkig is, dat hij op zijn oude post voor onze stad thans verder openlijk kan werken.

Het zal U gegaan zijn als mij. De dichter in het Vrij Nederlandsch Liedboek heeft onze gevoelens zoo juist weergegeven in zijn gebed:

                        Wij zijn zoo moe van te lang wachten, God,

                        zoo moe van te lang pijn en te lang dragen,

                        Wij zijn zoo moe van te veel hopen, God,

                        zoo moe van te lang strijd en te lang smeeken, -

                        Maar zoo Gij ons alsnog verlost, o God,

                        Geef, dat wij vóór dien dag niet zijn bezweken.

Burgers van Utrecht! Onze stad is niet meer in ’s vijands macht: wij zijn bevrijd en wij zijn niet bezweken.

Het is geen blijde droom, het is werkelijkheid. Eindelijk zijn wij bevrijd van den looden druk van de laatste jaren, ook ’s vijands trawanten zijn thans onschadelijk. Wij zijn weer onszelf, onder ons.

Innig dankbaar slaan wij het oog omhoog, in ootmoed buigen wij ons en danken, dat het den Almachtige heeft behaagd aan de jaren van slaafsche onderworpenheid, van tyrannie en verschrikking een einde te maken, dat dit gebeurd is, zonder dat op het laatste oogenblik onze stad en haar bevolking ernstig is geschaad.

Rondom ons is rouw, groot leed. Wij verkeeren in pijnlijke onzekerheid over duizenden van onze mannen en kinderen, die voor tewerkstelling naar kampen en gevangenissen zijn weggevoerd. Maar wij voelen het als een groot geluk eindelijk weer te zijn in een vrije stad, in een vrij land.

Met vreugde begroeten wij onze bevrijders, die ten leste ons hebben bereikt. In welke spanningen hebben wij geleefd. Telkens leek het oogenblik van verlossing nabij en dan werden wij weer teleurgesteld - nog Zaterdag!

Dankbaarheid vervult ons voor de mannen en vrouwen, jonge mannen en meisjes, die bij het verzetswerk behulpzaam waren, onze illegale pers, onze drukkers, onze Binnenlandsche Strijdkrachten, onze spoorwegmannen, voor hen, die steun gaven aan de vervolgden en ondergedokenen; met moed en volharding, vaak ten koste helaas van bloedige offers."

Het voorlezen van de proclamatie op het bordes van het stadhuis. Foto: W. Malsen (Collectie HUA)

De toespraak wordt vervolgd door het uitspreken van de proclamatie van H.M. de Koningin en daarna zegt Ter Pelkwijk uit te zien naar de terugkeer van de koningin en haar gezin. Hij roept verder op samen te werken bij het herstel van het 'onnoembare vele, dat een verbitterde, verdwaasde vijand kapot heeft gemaakt'.

"Wij moeten thans allen onzen arbeid hervatten, werkende in de eerste plaats voor orde, veiligheid en onze eerste levensbehoeften, met de heerlijke gedachte, dat wij dit doen in het rijke bezit van onze vrijheid.

Een overweldigend gevoel van blijdschap en geluk is over ons gekomen. Er was vaak worgende benauwdheid, zelfs dreigde nu en dan een verlammende weerloosheid door de terreur van den vijand en zijn trawanten.

De groote klok, de Salvator, van onzen hoogen toren, ons nationaal symbool, die Gode zij dank is gespaard gebleven, heeft met haar machtige stem onze bevrijding ingeluid. De vlaggen, rood, wit, blauw en oranje, waaien van den trans van onze torens, vanuit onze huizen.

Onze goede stad moge weder groeien en bloeien!

Leve de Koningin! Leve ons Vaderland!”

Poster Collectie HUA