Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw.

Vorige week schreef ik over hoe we bezig waren met Carla en Ceyda een toneelstuk te maken over hun leven op Kanaleneiland. De tekst was er, de vrouwen waren geraakt en enthousiast, we konden beginnen te repeteren.

Maar toen kreeg Ceyda opeens van haar man geen toestemming meer om mee te spelen.

Wat nu?

Marlies vroeg Ceyda of het zin had er thuis over te komen praten. Ceyda dacht niet dat het zou helpen. Maar Marlies ging toch naar hem toe.

“Gun het haar nou.”

Maar hij bleef weigeren. Hij wilde in het koffiehuis geen opmerkingen horen dat zijn vrouw toneel speelde en dus een hoer was.

Marlies zei: “Maar jij weet toch dat dat niet waar is.”

Maar nee: hij wilde gewoon rustig kaart spelen in zijn koffiehuis en daarmee was de kous af.

“Laat me met rust!”

Een hopeloze zaak. Ceyda kon zich daaraan niet onttrekken. Of ze zou moeten weglopen en dat wilde ze niet.

Marlies heeft toen twee maanden gezocht naar een andere ‘Fatma’. Er waren wel Turkse actrices, maar we wilden per se een vrouw uit de wijk vinden. Dat was niet makkelijk. Een vrouw op het toneel, een vrouw ‘die zich laat zien’, over haar kan worden geroddeld en dat kan de eer van man en familie aantasten.

Samen gingen we op bezoek bij de nodige Turkse gezinnen om te praten over mogelijkheden. We maakten kennis met een on-Hollandse gastvrijheid en vriendelijkheid.

In eerste instantie reageerden de vrouwen opgetogen en de mannen trots op onze vraag. Terwijl wij snoepten van de overvloedige zoete versnaperingen en met de man praatten over beider levensgeschiedenissen, belde de vrouw dan met haar oudste broer: wat die ervan vond als zij zou theaterspelen? Die avonden waren heel gezellig, maar het uiteindelijke antwoord luidde altijd: "Toch maar niet..."

Türkân. © Rob Huibers/www.photo.nl)

Tot Marlies Türkân vond, een gescheiden vrouw uit een Alevitisch milieu. Gescheiden en vrijzinnig islamitisch, dat waren blijkbaar twee essentiële voorwaarden voor een toneelcarrière op dat moment. Türkân kon vanuit haar eigen levensgeschiedenis een sterke verwantschap met de rol van Fatma voelen. Ik veranderde enkele fragmenten van de tekst en schreef die naar haar toe.

Het vinden van een Marokkaanse vrouw was minder een probleem, want Rabia had in het verleden al meegespeeld met een van onze producties Nestgeur (1989) over jongeren die van huis waren weggelopen.

Türkân, Rabia en Carla in De dag, de nacht en het overleven. Foto: Archief

Ceyda zou komen kijken naar de première in RASA op 19 september 1994. Maar dat lukte niet omdat haar man –tegen de afspraak in- die avond gewoon in het koffiehuis bleef hangen. Vanwege de kinderen kon ze niet weg. Op het moment dat de voorstelling begon, om acht uur precies, pakte ze de tekst uit haar la en las die thuis hardop in haar eentje. “Het was mijn tekst,” vertelde ze later met tranen in de ogen. Marlies huilde mee vanwege deze peilloze eenzaamheid. Een paar maanden daarna kon ze de voorstelling toch zien, overdag in een buurthuis.

Als de kinderen naar school zijn, is er enige bewegingsvrijheid voor moeders. Daarom ook speelden we veel middagvoorstellingen. Daar kwamen inderdaad buitenlandse vrouwen op af. Ondanks het feit dat bij de allochtone bewoners van de volkswijken iets als een theatercultuur praktisch niet bestond. Zij gingen nooit specifiek naar theater, wel naar feesten waarbinnen theater gespeeld wordt.

De dag, de nacht en het overleven was een van de meest gespeelde en succesvolle voorstellingen.

We hadden een bewuste keuze gemaakt in de opbouw van het stuk. We zorgden ervoor dat de Nederlandse vrouwen in het publiek zich eerst konden inleven in de pijn van Nel. In Nel zagen ze zichzelf terug, herkenden ze hun scepsis, hun problemen en hoe ze door de politiekcorrecte blanke middenklasse werden weggezet bij elk kritisch woord over ‘buitenlan­ders’. Daarna konden ze zich inleven in de ervaringen van de Turkse vrouw.

Pas als erkenning komt voor die eigen pijn, kan er openheid ontstaan voor de pijn van de ander.

Bij menige toeschouwer, die ‘nooit zo gek was van die buiten­landers’ kwam door deze benadering gevoel, inzicht en begrip voor de andere kant. Muisstille zalen zaten bijna anderhalf uur gespannen te kijken naar de overlevingstocht van de twee vrouwen, die zich voor hun ogen afspeelde.

Kijk hier naar een reportage van “Twee Vandaag” uit 1994 over dit toneelstuk, zie hieronderaan de pagina.

Volgende week: “Zeg Herman, je weet toch op welke partij je gaat stemmen vandaag, hè!”