Herman van Tongerloo is een Utrechtse zanger, saxofonist, liedjesschrijver en librettist. Voor Nieuws030 schrijft hij met regelmaat impressies over de Utrechtse plekken waar hij vaak is geweest en die zijn leven hebben gevormd. Dit is deel 6: de oude begraafplaats van Oud-Zuilen.
  

De wielrenner    

Ik denk dat ik een jaar of acht, negen was. Ik fietste naar Bas, een vriendje van me dat op de Muinck Keizerlaan woonde. De fiets had ik gekregen van mijn opa op mijn achtste verjaardag. De Muinck Keizerlaan had een brede middenberm van zeker tien meter; een kolossaal speelveld van gras, waar ik Bas had ontmoet in de winter, bij het sneeuwballen rollen en gooien. Sneeuwpret in de jaren vijftig.

Graag ging ik met Bas mee naar zijn oom. Oom de R. had een grote boerderij aan de Amsterdamsestraatweg, richting Maarssen, net voorbij de Demka. Daar was van alles te doen. Ik had altijd als we daar waren het gevoel dat ik in de weg liep. We verstopten ons in de hooiberg en ik ontdekte op de boerderij dat lijnkoeken lekker smaakten – ook al waren die bestemd voor de koeien.

Boer de R. bezat ook weilanden naast de oude begraafplaats van Oud-Zuilen. Bas deed die ochtend het voorstel om daar naartoe te fietsen, want zijn oom was er bezig op het land. We fietsten erheen via de Daalsedijk. Auto’s kwam je toen nog nauwelijks tegen, wel akkerland en weilandjes aan beide zijden van de weg en halverwege een verlaten steenhouwerij. Daar zou ik later, gewapend met een hamer, fossielen gaan zoeken.

Het weer betrok en begon behoorlijk te regenen. Bas en ik scholen voor de ingang van de begraafplaats, onder twee grote bomen. We stonden er nog maar net, of we hadden een schuilgenoot. Een man van een jaar of veertig (denk ik nu) op een racefiets, in racetenue, voegde zich bij ons. Daar stonden we met ons drieën onder de linden. Ik vergaapte me aan de felle rode kleuren van zijn strakke broekje en zijn groene shirt, waar veel borsthaar uit kwam piepen. Met een beetje ontzag; nooit een echte wielrenner van zo dichtbij gezien.

De wielrenner vroeg of we hem even konden helpen met het voorwiel: of we zijn fiets met z’n tweeën goed vast konden houden, dan kon hij het wiel rechtzetten. De sporter begon de grote vleugelmoeren los te draaien. Dat kostte enige moeite en Bas mocht hem even helpen. De zaak werd weer vastgezet en het stopte met regenen.

Bas en ik wilden net richting Oom de R. vertrekken, toen de man vroeg of we het leuk zouden vinden nog even met hem mee te lopen om nog wat te helpen met zijn fiets. Daar, achter de bunker aan de overkant in het struikgewas, was het licht beter, zei hij. Het zou, dacht ik, wel om een secuur werkje gaan.

Nou had ik van mijn ouders geleerd om niet met mensen die ik niet kende mee te gaan, en dat nam ik mij ter harte. Dus ik bedankte direct voor de eer en deed instinctief een stapje terug. Maar Bas leek het wel leuk. Ik probeerde om Bas op andere gedachten te brengen, maar dat hielp geen bal. De bonte fietser benadrukte nog eens hoe hard hij de hulp van Bas nodig had.

En daar gingen ze naar de overkant en verdwenen in de bosjes. De grote fietser was blij dat ik even op de spullen kon passen – al kon ik geen spullen ontdekken.

Er brak een waterig zonnetje door en ik stond al zeker een kwartier te wachten toen ze terugkwamen. De wielrenner had duidelijk haast om weg te komen. Hij zwaaide nog naar Bas. ‘Bedankt hè!’, riep hij. Bas stond er een beetje bedremmeld bij. Verfomfaaid zou je zeggen, met zijn broek op half zeven. ‘Wat hebben jullie gedaan?’, vroeg ik aan Bas. ‘En waarom zijn jullie zo lang weggebleven?’

Bas aarzelde even en toen barstte hij los. Achter de bunker had de man zijn wielrenbroekje laten zakken en toen de broek van Bas op zijn enkels geschoven. Toen had hij aan Bas piemeltje gezeten en eraan gelikt en later ook nog aan gezogen. Dat vond Bas helemaal niet leuk. Toen hij Bas had gevraagd om ook nog even aan zijn piemel te likken, was voor Bas de maat vol. Hij liep weg en de rare wielrenner volgde als een haas.

Daar stonden we dan. Naar oom de R. zijn we maar niet meer gegaan. Liever naar huis. Ik had heel duidelijk het gevoel dat hier iets helemaal niet klopte.

Toen ik thuiskwam was mijn moeder nog aan het koken en mijn vader kwam net aangefietst. Toen de zuurkool werd opgeschept, kon ik mijn vreemde belevenis niet langer voor me houden. Ik vertelde over mijn bizarre avontuur. Het werd doodstil, het opscheppen stopte, de opscheplepel viel uit mijn vaders handen en bleef op de grond liggen tot alles verteld was. Ze zwegen. Mijn moeder liep naar de telefoon en belde de moeder van Bas. Bas had niets verteld.

Diezelfde avond kwam de politie langs, bij Bas en bij mij. Het viel me op hoe hoog de zaak werd opgenomen en hoe aardig de agenten waren. Zoveel vragen! Ik heb er gek genoeg een beetje van genoten toen, zoveel aandacht. Pas dik na bedtijd sloeg de voordeur achter de agenten dicht. En toen ik mijn chocolademelk op had, keerde de rust terug.

Er ging een tijdje overheen tot we door de politie werden gebeld: of we overmorgen op het bureau konden komen, Bart en ik. We zouden worden opgehaald.

Het was een spannende tocht naar het politiebureau. Een auto hadden we thuis nog niet en ook bij Bas ontbrak zo’n handig vervoermiddel. En nu dus in een auto en dan ook nog in een politie-auto, misschien wel met zwaailicht. Ik heb er nog naar gevraagd, maar de agent legde me uit dat dat niet zomaar kon. Dat wist ik ook eigenlijk wel.

Op het bureau werd ons uitgelegd dat wij vier wielrenners te zien zouden krijgen achter een grote glazen ruit. Ze stonden op een rij en hadden allemaal een nummer. De wielrenners konden ons niet zien, want voor hen was de ruit waar wij doorheen konden kijken, een spiegel. Als wij de dader zouden herkennen, moesten we het nummer noemen van de betreffende persoon.

Ik wist het gelijk. Daar stond ie met het felle rode broekje, het groen shirt inclusief borsthaar, de smalle lippen en de grote neus. Bas had dezelfde man aangewezen. Later hoorde ik van mijn ouders dat deze delinquent veel delicten op zijn conto had staan in Utrecht en omgeving.

Ik ga nog steeds niet met vreemde mensen mee. Dat heb ik wel geleerd. Heel, heel soms maak ik een uitzondering.

   

Herman van Tongerloo

Dit was deel 1 (Amsterdamsestraatweg),
dit deel 2 en deel 3 (Prins Bernhardlaan)
en dit deel 4 en deel 5 (Van Maasdijkstraat)