Hoe beleven we Utrecht? In een serie interviews praat Louis Engelman met inwoners over hun stad. Dit keer met Anne Broeksma.

Utrecht is voor dichter Anne Broeksma een poëtische stad. ‘Kijk naar het verleden en zie welke schrijvers en dichters hier allemaal hebben gewoond. Dat is nu weer zo. Het stikt ervan. En haast op elke hoek zie je poëzie, op muren en straatstenen.’

Als lid van het Utrechtse Stadsdichtersgilde, in 2009 opgericht door Ingmar Heytze, draagt Anne sinds vorige maand ook actief bij aan deze stadsverfraaiing. Elke zaterdag hakt een steenhouwer een nieuwe letter van haar hand in het - in 2012 begonnen en tot in de eeuwigheid doorlopende - gedicht langs de Oudegracht, vanaf de Lange Smeestraat. Haar strofe zal drie jaar in beslag nemen.

Anne: ‘Ik heb alle letters al geschreven, maar ik moet die geheim houden. Het gedicht zoals het er nu ligt is wel op de site terug te lezen (lettersvanutrecht.nl). Het is een samenspel met andere dichters en de omgeving.’

Steenhouwer Frank Harder legde vorige week zaterdag de letter G, steen nr 1161, in het gedicht van Anne Broeksma. Foto: Louis Engelman

De bijdrage van het gilde aan de stad, waarin poëzie een sociale functie vervult, spreekt haar aan, zegt ze. ‘Zoals gedichten voor een lege muur of voor een bepaalde gebeurtenis. We hebben niet lang geleden 4500 poëziekaarten verspreid onder zorgpersoneel in Utrechtse ziekenhuizen en we maakten in 2020 een gratis krant over 75 jaar vrijheid in Utrecht. Het is het tegenovergestelde van de dichter die op een zolderkamertje eenzaam en getergd aan het werk is.’

Dat neemt niet weg dat Broeksma ook met die laatste werkwijze bekend is. Van haar hand verschenen twee gedichtenbundels. In 2014 ‘Regen kosmos kamerplant’, waarvoor ze het C.C.S. Crone Stipendium ontving, en vorig jaar bracht ze ‘Vesper’ uit waarin natuur en mystiek samensmelten. Hiermee werd ze recent genomineerd voor de Herman de Coninckprijs.

Anne Broeksma, opgegroeid in Twente, heeft een verhouding met Utrecht die wordt gekenmerkt door aantrekken en afstoten. Dat begon toen ze voor haar studie Nederlandse literatuur aan de UU bij een oom en tante tijdelijk onderdak vond in een tuinhuis in Oudwijk.
Vervolgens betrok ze een studentenflat aan de Warande in Zeist, keerde terug naar de Alexander Numankade, woonde vier jaar in Maarssen en zeven jaar in Zuilen. Momenteel leeft ze opnieuw in Zeist samen met de Utrechtse dichter Alexis de Roode. Maar de band met de stad blijft evengoed in takt door haar werk van fondsenwerver in Museum Catharijneconvent en haar moestuin in Oud-Zuilen.

‘Utrecht is voor mij eigenlijk een plek’, zegt ze, ‘waaruit ik vertrek om daarna weer in een andere buurt terug te komen. Op die manier maak ik er steeds op een nieuwe manier kennis mee en ontdek ik telkens andere stukken. Ook omdat met elke verhuizing mijn manier van verplaatsen verandert.’

Gevraagd naar haar eigen bron voor gedichten over Utrecht zegt ze vooral geïnteresseerd te zijn in hoe mensen omgaan met de niet menselijke omgeving, zoals gebouwen en natuur. ‘Ik probeer de bredere habitat, waar we ons dagelijks doorheen bewegen, te doorgronden. Zo heb ik bij een documentaire over de Klopvaart een poëtische begeleidende tekst geschreven waarin ik aangeef hoe belangrijk zo’n water voor de mensen uit de buurt is. Ogenschijnlijk niet bijzonder, maar als het jouw omgeving betreft dan gebeurt daar iets.’

Stad en poëzie gaan heel goed samen, vindt Anne. ‘In de openbare ruimte wordt poëzie steeds populairder. Om dezelfde reden als dat mensen geveltuintjes aanleggen. Ze zijn zich bewust van hun directe omgeving en willen die mooier maken. Versiering dus, maar ook verdieping omdat ze iets willen uitdrukken wat boven het alledaagse uitstijgt.’

Uit de dichtregel over Utrecht van Ingmar Heytze: ‘hier heeft de oudste steen gelijk’, leest ze bijvoorbeeld dat Utrecht zich niet laat leiden door de waan van de dag. ‘We willen onze geschiedenis koesteren en zoeken onze inspiratie ook in het verleden.’

In haar eigen persoon is die belangstelling voor het oude diep verankerd. ‘Ik heb echt iets met de middeleeuwen. Ik houd van dat soort steden. Dus is Utrecht voor mij de mooiste stad van Nederland.’ Ze wijst om zich heen. ‘Kijk, we zitten hier in het rijksmuseum voor het christelijk erfgoed. Dat zou toch nergens anders kunnen staan dan in Utrecht?

Gedicht van Ingmar Heytze op de werfmuur langs de Oudegracht. Foto: Louis Engelman

Logischerwijs is het Museumkwartier daarmee voor Anne de mooiste plek van de stad. ‘Je hebt hier nog straten waar vroeger nonnen woonden met die hofjes erachter. Zeventiende-eeuwse huisjes in combinatie met stille binnentuinen. In de drukke binnenstad, maar toch heel stil. Dan ben je echt in een andere tijd.’

Daar tegenover staat voor haar het winkelcentrum Hoog Catharijne. ‘Het vierkante, het bedompte tunnelidee. Dat je vanaf het station eerst langs een heleboel winkels moet lopen zonder dat je zuurstof krijgt. En dat je pas daarna de stad in mag rollen. Het is zo lelijk dat het bijna weer mooi wordt.’

Vaak loopt ze in de Domstraat langs het gedicht van Hendrik Marsman (1899-1940) die Utrecht een ‘harde benepen eigenzinnigheid’ verweet en ‘zich de maat van alle dingen waant’. Ze vindt het niet bij Utrecht passen. ‘Het klinkt arrogant. Utrecht is in de afgelopen jaren wel snel gegroeid, maar ik denk dat er nog steeds een bepaalde dorpse sfeer heerst.’
Anne maakt daarbij een vergelijking met de Amsterdammers. ‘Die zien hun stad soms bijna als een soort land waarin zij wonen. Utrecht heeft dat niet. De inwoners hebben oog voor de omgeving en wat er verder in de provincie gebeurt. Misschien ook omdat we een stad in het midden zijn, zonder muren. Utrecht is vanuit het verleden altijd een toevluchtsoord geweest, een pleisterplaats.’

In die brede visie zit voor Broeksma de poëzie van Utrecht. ‘In de oude binnenstad kun je tijdreizen door mooie straatjes. En tegelijkertijd zijn er de buitengebieden. Op de natuur rond Utrecht ben ik erg gesteld. Oud-Zuilen, Amelisweerd, de Tienhovense Plassen, de Heuvelrug. Als ik mezelf Utrechter noem, dan bedoel ik eigenlijk de provincie. Daar voel ik me thuis, zowel in de stad zelf als in de natuur er omheen. Al die schitterende gebieden. Het maakt niet uit waar je de stad uitgaat. Bossen, polders, rivieren, veengebieden. Voor natuurliefhebbers is Utrecht fantastisch om te wonen.’

Marsman’s gedicht over Utrecht in de Domstraat. Foto: Louis Engelman