Buurten waar mensen zich om elkaar bekommeren zie je weinig meer. Toch is dat de opgave van de huidige samenleving om eenzaamheid te vermijden. Buurtteams en sociaal makelaars doen hun best om dat te bereiken. De Zeven Steegjes kunnen als voorbeeld dienen.

Interview door Jan Jansen

Sappelen was het vroeger vaak in de volksbuurten voor de vele grote gezinnen. Als de man door omstandigheden niet kon werken had het gezin het extra zwaar en moest de vrouw het maar zien te redden met het hongerloontje van de steun. In de Zeven Steegjes, het buurtje met 166 kleine rug-aan-rug gebouwde arbeiderswoningen, moesten buren veel bij elkaar inspringen om de week door te komen. Je wist welke sores je buren hadden en buren wisten het van jou.  

Truus Voortman-van Uum (85) is geboren in de Zeven Steegjes, in de Brouwerstraat en groeide er op als oudste in een gezin met acht kinderen. Ze heeft nog levendige herinneringen aan de vooroorlogse jaren.“Het was een piepklein huisje met al die kinderen. We sliepen op de verdieping met z’n drieën in tweepersoonsbedden, om en om. Mijn ouders sliepen beneden in de bedstee met het kolenhok eronder.”

Er woonden veel grote families in de Zeven Steegjes. Als kinderen trouwden moesten ze vaak eerst inwonen en mochten er later ook een huis huren. De huisjes waren van het Katholiek Parochiaal Armenbestuur, bestemd voor katholieke gezinnen die van liefdadigheid afhankelijk waren. In een paar straten hadden ze zelfs in huis geen eigen wc, achter in de steeg stonden twee poepdozen voor algemeen gebruik. “Opoe, mijn moeders moeder, had ook een groot gezin gehad. Vier van haar kinderen kregen een huis in Zeven Steegjes. Dus met allemaal ooms en tantes en zo’n veertig neefjes en nichtjes woonden we vlak bij elkaar.”

Truus van Uum.

Truus herinnert zich een vrij onbezorgde jeugd voor de oorlog met een levendig straatleven. “Alles gebeurde op straat omdat in huis niets kon. Mijn moeder zat ’s morgens vroeg buiten met de buurvrouwen te breien en sokken te stoppen. Maandag was wasdag, alle vrouwen op straat stonden aan de wastobbe. Mannen zaten na het werk met elkaar een biertje te drinken en te kaarten. Kinderen speelden met tollen, autopetten, hoepels en alles wat voorhanden was als speelgoed. Nieuwe kleren kregen we eens per jaar, voor het winter werd, van de gemeente. Dikke kousen en jurken met grote geruite blokken. Iedereen kon zien dat het standaardkleren van de gemeente waren. Maar we waren er blij mee. Er werd wel eens teveel gedronken maar als kind kreeg je er niet veel van mee. Doris ‘de Klopper’ trok ’s nachts en ’s ochtends vroeg door de buurt om mensen te wekken door met zijn hengel op het raam kloppen. Er waren mannen die nachtdienst hadden of heel vroeg op moesten. Als iemand dan, na een dag hard werken, teveel gedronken had moest Doris wel eens extra kloppen. ”

Truus’ vader werkte bij de werkverschaffing. “Hij moest flink bijverdienen voor het grote gezin. Daarom had hij een krantenwijk van de Telegraaf. Het was een ochtendkrant die hij vanaf vier uur ’s morgens moest bezorgen. Ik wilde zelf graag doorleren om onderwijzers te worden maar dat konden mijn ouders niet betalen. Direct na de lagere school moest ik, als twaalfjarige, thuis mijn moeder helpen en kreeg een baantje in de huishouding in Bilthoven. Vlak na de oorlog mocht het Utrechts Nieuwsblad weer uitkomen. Ik was dertien en ben,  elke dag na mijn werk in Bilthoven, de krant gaan bezorgen. In het begin 75 kranten voor een cent per krant. Samen met mijn broer en zus heb ik de bezorging tot 1000 kranten in drie wijken kunnen uitbreiden. Dikke pakken kranten moesten we eerst ophalen bij de drukkerij van het UN in de Keizerstraat. Als kind met zware pakken op de fiets in de toen nog strenge winters door soms dikke pakken sneeuw. Als ik dan ‘bevroren’ thuis kwam mocht ik mijn handen warmen bij mijn moeder onder haar oksels.”

Mensen vertrouwden elkaar omdat ze voor elkaar klaarstonden. “Je kon gewoon bij elkaar binnenlopen door het touwtje uit de voordeur. In de oorlogsjaren waren mensen komen wonen in Brouwerstraat 1. Toen ze even weg waren bleek er ingebroken. Grote consternatie in de buurt maar moeilijk om na te gaan wie dat gedaan had. Tot na een paar maanden de overbuurvrouw een tafelkleed op straat uitklopte dat de bestolenen herkende als hun eigendom. Het bleek de zoons van de overbuurvrouw hadden ingebroken. Het vertrouwen beschamen was zo erg dat zo’n gezin door de hele buurt met de nek aangekeken werd.

Tien jaar lang heeft Truus kranten bezorgd. “We hadden ook feestjes bij de krant. Daar heb ik mijn man Coen Voortman leren kennen. Na zeven jaar verkering zijn we in 1956 getrouwd en kregen twee kinderen. Een drama overkwam ons toen mijn man na veertig jaar dienstverband bij de Lumax in Ondiep, negen maanden voor zijn pensioen, ontslagen werd. Het bedrijf werd overgenomen door jonge ondernemers die gingen saneren. Ik denk dat dit de oorzaak is van de hersenbloeding die hij vlak daarop kreeg en hem halfzijdig verlamde. Hij werd tot zijn overlijden, twaalf jaar geleden, verpleegd in huize Rosendael vlak bij mijn moeder die daar ook haar laatste jaren doorbracht.”

Truus Voorman-van Uum heeft gedetailleerde herinneringen aan haar jeugd in de Zeven Steegjes. “Ondanks armoede een gelukkige tijd, vooral door de onderlinge solidariteit. Er was absoluut geen jalousie omdat niemand het beter had. De Zeven Steegjes zijn nog steeds een voorbeeld van een prettige volksbuurt. De Oud Utrechter is echt mijn krant, die spel ik helemaal uit. Fijn te lezen over verhalen van vroeger die de sfeer goed weergeven.”