Kees van Oosten - Vincent Oldenborg schreef 13 december 2017 een column in Nieuws030 over de Jongerenhuiskamer Geuzenwijk. De aanleiding was de presentatie van het gedenkboekje "Over de Jongerenhuiskamer Geuzenwijk" . Een prima boekje dat helaas nergens te koop is. Maar niet getreurd, hier is een gratis pdf: klikhier.

De Jongerenhuiskamer was een initiatief van drie vrijwilligers dat in het boekje de hemel in wordt geprezen door de burgemeester, de wijkagent en de bewoners. Een initiatief waar na 10 jaar een eind aan kwam omdat de gemeente er niet in wilde slagen een nieuw onderkomen in de wijk te vinden voor de Jongerenhuiskamer.

We zijn nu drie jaar verder en de Jongerenhuiskamer heeft nog steeds geen nieuw onderkomen. Volgens wethouder Maarten van Ooijen, in antwoord op vragen van het raadslid Ismail el Abassi, ligt dat aan de initiatiefnemers die niet akkoord zouden willen gaan met passende alternatieven. De waarheid is echter anders. Dat kan de wethouder niet weten, want wat hij weet heeft hij van ambtelijke adviseurs die hem kennelijk niet vertellen hoe de vork in de steel zit.

Hoe het eigenlijk zit blijkt uit een dossier dat naar aanleiding van een wob-verzoek werd bekendgemaakt. Wat daar uit blijkt is dat de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling er niets voor voelt om financieel bij te dragen aan het initiatief van vrijwilligers, omdat die vrijwilligers niet het werk moeten doen dat volgens die dienst het werk is van de gesubsidieerde welzijnsstichting JoU. De wethouder weet dat niet, want die heeft als wethouder geen tijd om dikke dossiers door te nemen. Die moet zich kunnen verlaten op wat zijn ambtenaren hem vertellen.

Het gesubsidieerde welzijnswerk dat vrijwilligerswerk onmogelijk maakt is van alle tijden. Ik was begin jaren 70 een tijdje welzijnswerker in Zuilen en ik heb het van dichtbij meegemaakt. De bejaardensoos die van het buurthuis gebruik maakte mocht de keuken niet meer in. Ze namen altijd hun eigen kopjes mee en waren gewend om zelf voor de thee te zorgen. Dat mocht niet meer, want dat was het werk van de betaalde concierge. En weg waren de bejaarden. Ik hield het toen ook voor gezien, want welzijnswerk zou er moeten zijn om vrijwilligers te stimuleren en niet om ze weg te jagen.

Het welzijnswerk zoals wij dat kennen kwam in de mode in de 60-er jaren omdat er subsidies beschikbaar kwamen voor beroepskrachten die in grote getale van sociale academies en universiteiten kwamen. Kerkelijke- en gemeentelijke instellingen die tot dan toe op vrijwilligers draaiden begonnen, aangemoedigd door de beschikbaarheid van overvloedige subsidies, professionele welzijnswerkers in dienst te nemen die binnen de kortste keren de vrijwilligers eruit werkten en van het welzijnswerk een professioneel monopolie maakten. Dat gebeurde dan onder het mom van emancipatie, waarmee dan vooral de emancipatie van de welzijnswerkers zelf werd bedoeld. 

Dat professionalisering van welzijnswerk burgers juist afhankelijk, apathisch en onmondig maakt is vanaf het begin door kritische auteurs en sociologen onder de aandacht gebracht. Bijvoorbeeld door J.A.A. van Doorn, B. Peper e.a. in 'De stagnerende verzorgingsstaat' (1978) en Abram de Swaan in 'Halverwege de heilsstaat' (1983) en meer recent door Theodore Dalrymple in 'Leven aan de onderkant' (2004). Dat ik het in 1974 voor gezien hield was overigens na het lezen van 'Ontscholing van de maatschappij' (1974) van Iwan Illich .

Dat critici van de professionalisering geen poot aan de grond kregen ligt voor de hand: sociologen, andragologen, pedagogen, welzijnswerkers en vooral baasjes en bestuurders die die welzijnswerkers dan weer aansturen kwamen in de 70-er jaren en daarna in zulke enorme hoeveelheden op de arbeidsmarkt dat er voor hen werk gecreëerd moest worden én dat zij in (vooral linkse) politieke partijen invloed kregen, waardoor kritiek op de welzijnsprofessionalisering als 'rechts' kon worden afgedaan.

Welzijnswerkers waren er ook niet vies van om buurtbewoners voor hun karretje te spannen. Zo herinner ik me goed het Anti-CRM bezuinigingsfront "Meer poen om welzijnswerk te doen" (1972) waarvoor de buurt de straat op werd gestuurd om te demonstreren. Wie het allemaal nog eens goed lezen wil raad ik aan "De markt van welzijn en geluk" (1979/1988van Hans Achterhuis te lezen over het welzijnswerk dat zijn eigen vraag schept (klikhier).

Wat tenslotte ook belangrijk aan de professionalisering van het welzijnswerk heeft bijgedragen is het feit dat overheden geleidelijk tot de ontdekking kwamen dat het welzijnswerk in plaats van voor emancipatie ook heel goed en veel beter gebruikt kon worden om bewoners beleid te doen aanvaarden door ze 'mee te laten denken' en ze het gevoel te geven dat het beleid mede door hun invloed tot stand is gekomen.

Waar mensen in verzet komen tegen overheidsbeleid worden welzijnswerkers ingezet. Bijvoorbeeld in buurten waar tegen de sloop van sociale huurwoningen wordt geageerd. Daar moeten ze ervoor zorgen dat er niet naar activisten wordt geluisterd. In Ondiep, Kanaleneiland, Overvecht, Hoograven was dat vanaf 2001 ('De Utrechtse Opgave', het plan om 10.000 sociale huurwoningen in Utrecht te slopen).

Om een lang verhaal kort te maken: dat het vrijwilligersinitiatief in de Geuzenwijk geen onderkomen krijgt heeft niets te maken met het argument dat wethouder Maarten van Ooijen daarvoor aanvoert. De werkelijke reden is dat het welzijnswerk dat door de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling wordt gefinancierd het professionele monopolie beschermt én dat vrijwilligers niet zo makkelijk naar de pijpen van de gemeente dansen als professionele en door de dienst MO betaalde welzijnswerkers dat doen.