Raymond Taams - Na een middag hard nadenken over een leuke nieuwe column zit ik vermoeid en ontevreden aan een tafeltje in de huiskamer-achtige benedenhal van de muziek- en theaterschool aan het Domplein.

Drie zinnen kreeg ik vanmiddag op papier, waarschijnlijk gooi ik ze morgen weg omdat ze niet de moeite waard zijn. Op dit soort dagen word ik chagrijnig van mijn drang om creatieve prestaties te leveren.

Terwijl ik wacht tot het kind klaar is met zijn toneelles, luister ik onwillekeurig naar een gesprek tussen twee vrouwen van eind dertig. “Ja, ik heb zelf geen televisie, maar ik hoorde dat ik er weer veel op was”, zegt de een nadat de ander met lichte opwinding in haar stem opmerkt dat ze haar gesprekspartner ‘de hele tijd voorbij zag komen’.

Ik kijk achterom om te zien of ik de dame van tv herken, dit is niet zo.

“En hun vader, is dat hun vader?”, informeert de andere vrouw naar de status van de man naast de tv-beroemdheid. “Nee, ik ben niet meer samen met hun vader, wist je trouwens dat we de commercial binnenkort met kinderen gaan opnemen?”, probeert zij het gesprek bij haar privéleven weg te houden. “Echt? Wat spannend, die tv-wereld staat zo ver bij mij vandaan, ik kan me daar niks bij voorstellen”, klinkt het.

“Best gek hoor, ik word steeds vaker op straat herkend”, zucht de ene. “Maar zo’n reclame voelt als een winnend lot, ik heb nu hetzelfde als Harry Piekema, die jarenlang de Albert Heijn-supermarktmanager speelde.”

Daarna praten de vrouwen over hun kinderen, die samen toneelles hebben. Als creatief uitgeputte, anonieme columnschrijver masseer ik ondertussen met mijn handpalmen mijn oogleden.

Jaloers op alle aandacht die reclame-acteurs krijgen ben ik niet, ik zou alleen willen dat me vandaag eens een fatsoenlijk onderwerp voor een stukje te binnen schoot.