In 1967 ging Dik Binnendijk in Utrecht biologie studeren. Twee jaar later kwam hij ook echt in de Domstad wonen. De universiteit was toen nog bijna volledig gevestigd in panden in de stad. In de onregelmatig verschijnende serie ‘Utregdikkies’ schrijft Dik over persoonlijke herinneringen die gekoppeld zijn aan straten, buurten, gebouwen, gebeurtenissen en mensen in de stad. 

   

Wat klopt er nog van mijn herinneringen van ruim 55 jaar geleden? Herinneringen worden aan elkaar geknoopt, gaan met elkaar door een mixer, de tijd grijpt erop in en (essentiële) delen worden vergeten.

Uiteindelijk ontstaat er na zoveel jaar iets, waarvan je toch zeker bent dat het klopt, bijna klopt, waar een kern van waarheid nog inzit of totaal niet klopt. Maar op dat ‘totaal niet klopt’ zal iemand anders je moeten wijzen. Mijn zus Petra doet dat zo nu en dan. Ze is anderhalf jaar jonger dan ik, maar ‘corrigeert’ regelmatig mijn familieherinneringen.  

In Utregdikkies (6) schreef ik over mijn ontmoeting met Piet van Dijck, een jaargenoot uit 1967. Hij wist zich meer uit ons eerste jaar biologie te herinneren dan ik. Na publicatie van de column wees hij me in een mail op een ‘majeure’ fout. Het ging om dit gedeelte.

“Goh, over Raven heb ik acht jaar geleden nog een column geschreven... Herinner jij je nog hoe we door hem ontvangen werden?” 

“Ga Frans doen! Engels, scheikunde, wiskunde maar geen biologie!” Zo werden wij - nieuwbakken biologiestudenten - welkom geheten. Die ochtend in 1967 had prof. dr. Christiaan Pieter Raven (1906-2001) net gehoord dat er wel tachtig eerstejaars biologen aankwamen in Utrecht.

Volgens Piet van Dijck was het niet Raven die ons ontraadde om biologie te gaan studeren. Nee, we werden zo ontvangen door de decaan van de faculteit Biologie. Dat was prof. dr. Joseph Lanjouw (1902-1984), hoogleraar Bijzondere plantkunde.

Joseph Lanjouw (1902-1984), decaan van de faculteit Biologie. Foto: Archief KNAW

De ontvangst was in de collegezaal van het Botanisch Laboratorium (Botlab aan de Lange Nieuwstraat). Nu zit in dat pand het Universiteitsmuseum Utrecht.

De rest van wat ik schreef over Raven klopt wel.

Ik beloofde vorige keer om over Kipp te schrijven. 

Mijn eerste herinnering aan lector dr. Petrus Jacobus Kipp (1907-1979) begint met een vaag beeld van een donkere, overvolle collegezaal, waarbij de studenten zelfs in de vensterbanken zaten. Waar die collegezaal was, weet ik niet maar ik vermoed in het Instituut voor Zoölogie en Anatomie en Zoölogisch Museum op het Janskerkhof. Dit pand betrad ik altijd via de achteringang aan ’t Hoogt. Het was de werkplek van Kipp en Raven. Tegenwoordig zit daar de Faculteit Rechten. 

Maar zover ik me herinner heeft Kipp de meeste colleges gegeven in het Botlab. Daar hadden we allemaal wel een normaal zitplekje. Kipp woonde op de Nieuwegracht vlak bij het tuinhek van de toenmalige Botanische Tuin. Via de tuin liep hij naar het Bot lab. Dat was voor hem zo een kippeneindje. 

In mijn tijd was Kipp lector Zoölogie. Hij verzorgde het onderwijs in de ongewervelde dieren (invertebraten of evertebraten) voor eerste en tweedejaars biologen. Ongewervelde dieren hebben geen wervelkolom of ruggengraad. Meer dan 90 procent van alle levende dieren op aarde zijn ongewerveld. Denk aan weekdieren (slakken, inktvissen etc.) wormen, zeesterren, schelpdieren, spinnen en insecten. 

Achteringang ’t Hoogt van faculteit Rechten, het vroegere Instituut voor Zoölogie en Anatomie en het Zoölogisch Museum. Foto: Dik Binnendijk (november 2024)

Kipp was een boeiend en enthousiast verteller, die zijn vak zo beeldend mogelijk probeerde uit te leggen. Voor mij was hij één van de meest inspirerende docenten die ik heb gehad. Geen wonder dat de collegezaal meestal goed gevuld was. Er was altijd wel wat te beleven. Regelmatig trad hij voor ons studenten zelf op als een zee-egel, een mossel of een inktvis om een bepaald gedrag van die dieren duidelijk te maken.

Vaak vroeg hij ook een student om hem te assisteren. Ik heb zelf weleens gebogen voor de klas gestaan met mijn armen wijd gespreid. Twee andere studenten moesten onder mijn oksels een handdoek vasthouden en die naar beneden laten hangen. Ik ben absoluut kwijt of die handdoeken nu twee ademhalingsorganen waren of twee zeven om plankton uit het water te halen. En was ik een mossel? Zelfs dat weet ik niet meer.

Ook fabriceerde Kipp regelmatig dingen om iets duidelijk te maken. Ik herinner me dat hij ooit vier rollen toiletpapier achter elkaar in pakpapier had gepakt. Ze moesten dacht ik het spijsverteringskanaal van een naaktslak voorstellen. Bij een ander weekdier (welk: geen idee!) was het spijsverteringskanaal eenmaal opgevouwen. Omdat te laten zien klapte Kipp de langwerpige 4 rollen toiletpapier samen. En een rol toiletpapier vloog de collegezaal in. Nou, dat duurde wel even voordat hij die rol weer terug had. 

Afscheidscollege van P.J. Kipp in 1973. Foto: Archief Henri W. Groeneveld/Archief Universiteit Utrecht

Kipp was een uitermate vriendelijke man en erg geliefd bij de studenten. Hij was ook erelid van de Utrechtse Biologen Vereniging (UBV), waar je als student lid van kon worden. Regelmatig ging hij mee als docent/begeleider van UBV-excursies naar het buitenland. Ik ben zelf tweemaal met het UBV een week op pad geweest: in het voorjaar 1971 naar Parijs en een jaar later naar Praag. Kipp was mee met de excursie naar Parijs. Welke biologische instituten we daar toen bezocht hebben, weet ik niet meer. Maar het was de enige keer dat ik samen met Kipp op de foto sta.

In 1973 ging hij met pensioen. Zijn afscheidscollege had de titel ‘De tram als spiegel van de evolutie’. Ik ben daar niet bij geweest. In 1979 stierf Kipp, het jaar waarin ik eindelijk na ruim twaalf jaar afstudeerde als bioloog. Dat kon toen nog.