Door Louis Engelman 

‘Ik ben een traditionele ambachtsman als het om poëzie gaat’, zegt Fred Penninga. ‘Ik schrijf heel bewust in eenvoudig te volgen taal. Wat er staat dat staat er. Dat is mijn handelsmerk.’

Vanuit die ambachtelijke aanpak vindt de Utrechtse dichter dat zijn werk ritmisch moet zijn en soms mag rijmen. ‘Ik schrijf met groot plezier kwatrijnen, sonnetten en rondelen. Ook omdat ik in die versvormen mijn vakmanschap kan laten zien. Als dat lukt ben ik heel tevreden. Bovendien heb ik nog steeds wat te melden.’

Direct voegt hij er eerlijkheidshalve aan toe, ‘Het begint de laatste paar maanden wel een beetje te schuren. In april ben ik 80 jaar geworden en in februari kreeg ik een tia. Daar schrik je wel van. Je weet op zo’n moment opeens dat je eigenlijk al héél oud bent. En sterfelijk.’

Hij vertelt dat een innerlijke stem hem nu weleens influistert: ‘Fred, alles is al geschreven, maak je niet druk’. Maar dan laat meteen een andere stem zich horen met: ‘Je blijft dichter tot aan de dood.’ Voorlopig heeft hij ervoor gekozen die tweede boodschap als uitgangspunt te nemen.

Fred Penninga heeft als schrijver en dichter in het Utrechtse een stevige staat van dienst opgebouwd. Hij bracht zeven dichtbundels uit, schreef drie romans en tal van korte verhalen en novellen.

In Bilthoven werd hij lid van de Proza- en Poëziekring, raakte in 1987 betrokken bij de regionale schrijversvereniging Taalpodium en trad in 2014 toe tot het Utrechts Stadsdichtersgilde. 
Voor het Stadsblad maakte hij indertijd 300 wekelijkse stadsgedichten, een activiteit die hij later 100 keer voorzette op deze site. Gedichten van zijn hand zijn ook in de openbare ruimte te vinden, zoals in het Griftpark en bij station Overvecht. Penninga kon diverse poëzieprijzen op zijn naam schrijven. 

Levensloop

Aan al deze successen ging een nogal ongebruikelijke levensloop vooraf. Hij beschreef die uitgebreid in het boek ‘Vrij van erfbelasting’, dat hij vorig jaar voor een groot publiek in de bibliotheek aan het Neude presenteerde. 

De titel verwijst naar de hobbelige weg die Fred al vanaf zijn geboorte in april 1945 moest afleggen. Want zijn werkelijke ouders heetten geen Penninga maar Kettmann en waren fanatieke NSB-ers.

In 1933 hadden zij de nationaalsocialistische uitgeverij ‘De Amsterdamsche Keurkamer’ opgericht, waarmee ze jarenlang het NSB-gedachtengoed verspreidden, onder meer via de krant Volk en Vaderland. Vader George Kettmann was daarvan niet alleen uitgever maar ook hoofdredacteur. Moeder Margot schreef behalve meisjesromans ook pro-Duitse bijdragen voor deze krant. Beiden werden later veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen.

Fred: ‘Toen mijn moeder op het punt van bevallen stond, zaten ze allebei in Duitsland. Mijn vader was ‘Kriegsberichter’ aan het oostfront. Maar m’n moeder wilde haar vierde kind - ik had nog drie broertjes - in haar woonplaats Amsterdam ter wereld brengen. En zo gebeurde het.’

Na drie weken bracht zij de baby naar een bevriende boekhandelaar met het verzoek op hem te passen totdat ze de andere kinderen had opgehaald. Maar toen ze na weken nóg niet was komen opdagen, werd het jongetje in de protestantse kerk in Amsterdam-Zuid te vondeling gelegd. Fred: ‘Met een kaartje aan mijn grote teen gebonden waarop mijn naam stond.’

Via de kerk werd hij vervolgens opgenomen in het gezin van het echtpaar Penninga uit de Rivierenbuurt (later Bos en Lommer)  dat al twee jongens en twee meisjes had. Bij hen heeft hij zijn gehele jeugd doorgebracht en werd door adoptie officieel lid van de familie. ‘Ik was helemaal gelijk aan de andere kinderen.’

Zijn adoptieouders herinnert hij zich niet als heel liefdevolle mensen. ‘Daar hadden ze geen kaas van gegeten. Ze knuffelden niet. Het was allemaal nogal afstandelijk. Ook naar de eigen kinderen toe.’

Wel is hij achteraf vooral moeder Penninga meer gaan waarderen. ‘Zij regelde in huis eigenlijk alles. Mijn vader deed er niks aan. Hij richtte zich geheel op zijn werk als procuratiehouder van uitgeverij Paris aan de Keizersgracht.’

Penninga's gedicht 'Handen op elkaar' uit 2022, illustratie en vormgeving door Leine

Bange jongen

Fred omschrijft zichzelf in die tijd als een nogal bange jongen die niet goed met ruzie om kon gaan. Behalve dan bij het voetballen. ‘Bij DWS, daar speelde ik het liefst zo scherp mogelijk.’

Waar die angst vandaan kwam heeft hij nooit kunnen achterhalen. Want in zijn adoptiegezin heeft hij zich altijd heel veilig gevoeld. ‘Er is nooit gedreigd met ‘als je dit niet doet dan doen we je weer weg.’ Ook niet nadat hij tot zijn grote verbazing te horen had gekregen dat zijn ouders feitelijk niet zijn vader en moeder waren.

Dat gebeurde toen hij zeven jaar oud was. ‘Mijn moeder trok me opeens op schoot en vertelde dat ik geen kind van haar was. Ik snapte er niks van. Ze zei: je hoort er gewoon bij, maar je moet dit wel weten.’

Pas veel later kreeg Fred meer informatie over hoe de vork in de steel stak. ‘Ik ging met mijn ouders weleens naar tante Margot. Gewoon op visite. Pas nadat zij was overleden werd me verteld dat zij in werkelijkheid mijn moeder was.’

Zijn vader, die tot 1970 heeft geleefd, heeft hij één keer in levende lijve ontmoet. Het werd geen gedenkwaardige ontmoeting. Wel las hij uit nieuwsgierigheid veel gedichten van hem. Fred: ‘De meeste in een ‘gepantserde’ stijl. Een soort poëzie die je kunt typeren als ‘talig’, geen mooischrijverij.’

Als hij er meer over wil vertellen aarzelt Fred zichtbaar. ‘Nu ik dit ga zeggen denk ik …oh, zo heb ik het nog nooit genoemd…. Maar ik benoem het toch: ….hij schreef ambachtelijk.’

Na deze constatering benadrukt hij dat zijn eigen belangstelling voor poëzie niets te maken heeft gehad met de literaire uitingen van zijn foute vader. Al veel eerder was hij gefascineerd geraakt door taal. ‘Op school vond ik schrijven erg leuk. Mijn opstellen moest ik vaak voor de klas voorlezen.’

Fred herinnert zich nog goed dat hij als negenjarig kind zijn eerste gedicht schreef. ‘Dat ging over de regen op het raam van mijn kamer, tweehoog in Amsterdam. De druppels zag ik als tranen over het glas rollen.’

Trots op dit eerste stukje poëzie las hij het gedicht aan zijn ouders voor. ‘Die bleken het helemaal geen goed idee te vinden als ik hiermee doorging. Zij waren niet gecharmeerd van een literaire carrière voor mij, omdat ze wisten wie mijn biologische ouders waren. Ik moest liever wat anders gaan doen.’

Maar toen Fred eens in de sinterklaastijd bij De Bijenkorf een sneldichter aan het werk zag besloot hij toch: dat wil ik ook. In die gedachte werd hij gesteund door zijn leraar Nederlands op de Mulo in Geuzenveld. ‘Die zette mij op het spoor van boeken en gedichten.’

Toch nam het levenspad van Fred Penninga niet meteen een literaire route. Ten eerste omdat zijn wens om na de Mulo acteur te worden opnieuw door zijn ouders in de kiem werd gesmoord. ‘Ze vonden dat geen beroep en bovendien vreesden ze dat ik in een hele duistere wereld terecht zou komen.’ 

Daarna liepen ook zijn pogingen om een baan in de sportjournalistiek te verwerven op niets uit. ‘Ik heb bij verschillende kranten gesolliciteerd, maar het lukte steeds niet.’

Pas toen zijn adoptiemoeder het Elsevierconcern belde met de vraag of er daar werk voor hem was kon hij zijn eigen geld gaan verdienen. Fred kreeg een baantje op de afdeling betalingen van de wetenschappelijke uitgeverij. Blij was hij er niet mee. ‘Er was geen bal aan. Mijn enige contact met de literatuur bestond uit een paar ontmoetingen in de lift met Godfried Bomans.’

Fred Penninga hoopt dat de Utrechtse boekhandels en ook de bibliotheek meer waardering krijgen voor plaatselijke en regionale dichters (foto LE)

Australië

Vier jaar hield Fred het uit bij Elsevier. Toen meldde hij zich als 21-jarige aan bij een overheidsorganisatie die jongeren voor twee jaar de kans bood een emigratieland te ontdekken. ‘Ik was vanwege een stijf been al afgekeurd voor militaire dienst, dus leek mij dit een goede manier om uit huis te gaan.’ 

Zijn keuze viel op Australië, waar hij in Melbourne werk vond bij Collins Bookdepot. Van het daar verdiende geld maakte hij lange reizen over het continent. ‘Ik heb er alle hoeken van gezien.’ Als Nederlander in ‘Down Under’ schreef hij er voor het dagblad The Age zijn eerste column over.

Toen de afgesproken twee jaar er op zaten bleek Freds reislust nog lang niet gedoofd. Maandenlang trok hij door Mexico en Noord-Amerika voordat hij terugkeerde naar Amsterdam. Niet vermoedend dat zijn het leven weer een onverhoedse wending zou nemen.

Aanvankelijk werkte hij als kampbaas in een jongerenkamp van de YMCA. Dat werd voor hem een gedenkwaardige plek omdat hij er Kitty ontmoette, een van de stafleden op het terrein. De twee raakten verliefd op elkaar, besloten samen verder te gaan en vonden onderdak in het koetshuis van Kasteel Sterkenburg in Langbroek.

Omdat ze allebei een toekomst zagen in het sociaal werk schreven ze zich in op Academie De Horst. Zij voor de dagopleiding, hij voor de part-timecursus welzijnswerk. In die sector is Fred jarenlang actief geweest. Onder meer als onderwijs-opbouwwerker bij Stichting Buurtwerk Pijlsweerd in Utrecht. Daarna was hij een aantal jaren als materiaalmaker in een buurtwerkproject verbonden aan de Anne Frank Stichting.

Klein wonder

Zijn relatie met Kitty bleek bestendig. Fred vertelt trots al 55 jaar met haar samen te leven. Ze hebben twee kinderen en genieten van twee kleinkinderen. ‘Ik heb een vaste opa-oppasdag.’

Een klein wonder mag dat wel worden genoemd. Want Fred ontdekte pas na zijn trouwen dat hij zich ook tot mannen aangetrokken voelde. ‘Achteraf herkende ik wel eerdere signalen, maar mijn seksuele ontwikkeling stond in die tijd eigenlijk stil.’ Hij zegt er met Kitty een voor beiden aanvaardbare oplossing voor te hebben gevonden.

Over zijn geaardheid is Penninga altijd heel open geweest. Met name in zijn eerste bundels vormen begeerte, verlangen en tederheid in zijn gedichten duidelijke thema’s. Soms laat hij de lezer in het ongewisse of het hierbij om mannen of vrouwen gaat. Hij zegt dat opzettelijk te doen. ‘Als ik het over erotiek heb, dan ga ik niet tot in detail vertellen hoe het allemaal zit. Maar wel hoe iets voelt.’

Hoewel hij op jonge leeftijd al koos voor taal als kunstvorm werd zijn dichterschap feitelijk pas in 1986 in gang gezet. Hij won toen een door uitgeverij Priem uitgeschreven ‘korte verhalenwedstrijd’ met zijn beschrijving van een fietstocht met zijn adoptievader.

Fred: ‘Ik hoorde daar dat de organisator ook bezig was met de samenstelling van bundels van debuterende dichters. Daar heb ik me direct voor aangemeld. Van daaruit is mijn eerste bundel ‘In vriendschap’ verschenen’.

In zijn werk als dichter vertelt Penninga schatplichtig te zijn aan de Konstantinos Kavávis, Grieks dichter/journalist en schrijver van het beroemde gedicht ‘Ithaka’. Fred herkent zich in diens benadering van de dichtkunst. Welhaast als eerbetoon bracht Fred in 2017 samen met vormgever Jan Willem Campmans het prachtige boek ‘Ithaka voor onderweg’ uit, speciaal bedoeld voor de Internationale Schakelklassen.

Op de vraag waarom dit werk en zijn andere bundels niet te vinden zijn in de Utrechtse bibliotheek volgt plotseling een felle reactie. ‘Dat is een schande! En heel jammer’. Hetzelfde geldt, vindt hij, voor boekhandel Broese. ‘Ze hebben liever schrijvers uit Ohio of Seoel. Ik snap echt niet waarom ze geen etalage of tafel inrichten met werken van plaatselijke en regionale schrijvers en dichters. Want dat zijn er heel wat.’

   

PS1. Van Louis Engelman verschenen op Nieuws030 eerder kunstenaar-interviews met: 

PS2. Nieuws030 besteedde in november 2023 aandacht aan Penninga's autobiografie.

PS3. Nieuws030 publiceerde in het verleden vaak gedichten van Penninga. Deze schreef hij in 2020 over vertrekkend burgemeester Jan van Zanen.