Raymond Taams - In mijn vorige column schreef ik over de paniekaanvallen waar ik lang geleden mee kampte. Tijdens deze momenten kwam ik erachter dat je bijzonder weinig hebt aan taal. Middenin zo’n zenuwinzinking dacht ik bijvoorbeeld aan de beroemde woorden van Franklin Roosevelt: ‘The only thing we have to fear is fear itself’. Het voelde alsof ik een baksteen met een wegwerpscheermesje probeerde te slijpen.

Omgekeerd kan taal wel vrees aanjagen. Dit gebeurde toen ik maandag door de bibliotheek op de Neude wandelde, op zoek naar een specifiek boek. ‘Kennis & Samenleving’ heette de categorie waar mijn boek onder viel, en die noemer was onderverdeeld in subcategorieën als ‘Psychologie’, ‘Politiek’ en ‘Journalistiek’. Tot zover niets schokkends. 

Bij één van de laatste kasten - de hoop het boek te vinden had ik bijna opgegeven - viel mijn oog op een plank met het woord ‘Rassenvraagstuk’. Een beklemmend gevoel overviel me. Ik moest denken aan zwart-wit beelden van geüniformeerde Duitsers, druk in de weer met de oplossing van hun rassenvraagstuk. Ironisch genoeg luidde één van de titels op de plank ‘Zijn de jaren 30 terug?’.

De meeste boeken in de subcategorie ‘Rassenvraagstuk’ gingen echter over verschillen tussen zwarte mensen en witte mensen. Bizar, omdat dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs is voor het bestaan van mensenrassen. Biologisch gesproken verraadt huidskleur, net zomin als de kleur van de ogen, niets - werkelijk: niets - over iemands intelligentie of persoonlijkheid.

Over zulke zaken kun je je opwinden. Je kunt er zelfs een column over schrijven. Effect zullen je woorden niet hebben, daarvoor klinkt de oorlogstrom te luid. We weten dondersgoed hoe gevaarlijk rassentheorieën zijn in een land waar mensen met allerlei achtergronden dicht op elkaar wonen. Verschillen uitvergroten is irrationeel, maar daar hebben onze Geheime Driften geen boodschap aan. 

Omdat ik geen zin had in een paniekaanval, verliet ik de bieb.