Pim van Esschoten - Het was zo'n veertig jaar geleden. Jaarlijks ging de jonge schoolbasketbalclub OSG - van het Kanaleneiland - naar Arnhem. Kamperen, basketbal, eindeloze pret en avontuur. We keken het hele jaar uit naar die week in augustus.

Aan het einde van elke middag dronken we een biertje aan de campingbar. En daar zat hij, Frank. Brit, jaar of vijftig. Ook Frank was er elk jaar, ook Frank dronk elke middag zijn glas bier aan de bar. Uit een flesje dan, want dat schuim in het glas vond hij maar niks. Wij vonden het raar dat hij stond op een glas doodgeslagen bier.

Frank genoot, al zei hij niet veel. We oefenden ons schoolengels en na een aantal van die namiddagen begrepen we waarom Frank jaarlijks in Arnhem op vakantie ging met zijn gezin. Toen op de eerste september 1939 Duitsland Polen binnenviel en Engeland de oorlog verklaarde aan Duitsland, meldde Frank zich bij het leger. Hij vocht in Noord-Afrika, trok in de Italiaanse laars op naar het noorden.

Als parachutist behoorde hij tot de eerste Tommies die in Normandië landden. En zo landde hij in 1944 ook bij Arnhem. Operatie Market Garden was een brug te ver. Zo'n 18.000 geallieerden lieten het leven, meer dan tweeduizend Duitsers. Frank bezocht jaarlijks de erebegraafplaats in Oosterbeek, waar 1750 van zijn maten liggen.

Frank zonder achternaam. Hij rolde zijn rokertje met tabak uit een blikje. Van zijn peuk deed hij het resterend plukje tabak terug in het blikje. Verderop aan de bar drukte een Duitse campinggast zijn filtersigaret halverwege uit. Wie heeft die rotoorlog eigenlijk gewonnen, vroegen we ons af.

We wilden zijn verhalen wel horen, maar veel liet Frank niet los. Ook geen emoties, daarvoor was hij misschien wel te Brits. Soms kwam er iets. Hoe hij in Normandië vijanden uitschakelde met zijn mes. Eén keer vertelde hij over het sadisme waarmee de Duitsers de geallieerde opmars in Italië trachtten de vertragen. Ik durf het hier niet eens op te schrijven.

Misschien had hij wel gelijk niet meer te vertellen, misschien had hij wel door dat we dan wel deden aan bier en sjekkies, maar voor de rest van toeten noch blazen wisten. Wij speelden met een bal, de hele dag, op de leeftijd dat hij Duitsers doodde. En het besef dat het een met het ander had te maken was er amper.

Die basketbalkampen bestaan niet meer, de club ook niet. Frank is een herinnering. Soms zie ik documentaires op National Geographic met beelden van soldaten die in de camera kijken. Geen Frank, nooit. Natuurlijk had ik later eens een herdenking van Market Garden moeten bezoeken in de hoop hem weer te zien. Het is er nooit van gekomen en dat voelt nu als het suffigste excuus.

Maar elke vierde mei, tijdens die twee minuten op het Domplein, denk ik ook even aan Frank. En ben ik dankbaar dat ik de hele dag mocht basketballen.