Hoe beleven we Utrecht? In een serie interviews praat Louis Engelman met inwoners over hun stad. Dit keer met Henri van der Vegt.

Hij neemt zijn zwarte racefiets mee de lift in naar boven. Wielerkleding rond een afgeslankt lichaam. Fietsfanaat, dat geeft hij grif toe. Maar niet zonder diepere betekenis. Want fietsen is voor geograaf en stedelijk onderzoeker Henri van der Vegt méér dan sportplezier. Later in het gesprek legt hij uit waarom.

Na het inschenken van de koffie komen we al snel te praten over ‘de stad van morgen’. Over dat begrip schreef Henri zes jaar geleden voor DUIC een column. Daarin constateerde hij dat voor de ontwikkeling van steden, zoals ook Utrecht, economische groei nog vaak de leidraad is. Terwijl volgens hem het uitgangspunt ‘de gelukkige stad heeft de toekomst’ bepalend zou moeten zijn.
Wel ziet hij dat het denken hierover langzaam aan het veranderen is. Meer in de richting van ‘brede welvaart’ en van ‘betekeniseconomie’.

Dat roept de vraag op: ‘Heeft Utrecht de toekomst?’
Hij aarzelt even. Maar haalt dan de internationale rapportages aan. ‘Daaruit blijkt’, zegt hij, ‘dat Utrecht en de regio tot de gelukkigste steden ter wereld behoort. De inwoners zijn gezond, meer nog dan Amsterdam en Rotterdam. En ook de cijfers uit de Utrecht-monitor zijn heel gunstig.’

Hij tekent hierbij aan dat Utrecht een vrij hoog opgeleide bevolking heeft, wat de cijfers wel in positieve zin beïnvloedt. Daarnaast is Van der Vegt zich er zeer van bewust dat het niet gemakkelijk is om voor een ander te bepalen of die persoon gelukkig is.
‘Want wat is dat eigenlijk, geluk? Op het eerste gezicht lijkt dat een nogal subjectief begrip. Maar in toenemende mate kunnen we dat aardig meten. Het gaat dan om dingen als inkomen, relaties, duurzaamheid, sociale situatie, werk en mobiliteit.’ In dat rijtje noemt hij relaties de belangrijkste factor. ‘Want isolatie en eenzaamheid zijn het meest bepalend voor de vraag of iemand gelukkig is of ongelukkig.’

Hij juicht het toe dat er ook internationaal steeds meer aan de hand van geluk-metingen naar de groei van steden wordt gekeken. Henri: ‘De Verenigde Naties hebben deze uitgangspunten in ‘Global Goals’ vastgelegd. Daarnaast is er de ‘Prosperity-index’, die welvaart en welzijn meet. En Bristol/Engeland kent de ‘Happy City-index’, inmiddels omgedoopt tot Thriving places index’ voor florerende gebieden. Bij de beoordeling daarvan wordt telkens een lijst van factoren gehanteerd die bepalen of een stad gezond en gelukkig is.’

Utrecht scoort daar hoog op. In de nieuwste ‘Atlas voor gemeenten’ werd geconstateerd dat Amsterdam qua woonaantrekkelijkheid nog steeds bovenaan staat. Maar Utrecht komt als tweede al een aantal jaren achtereen steeds dichterbij. Amstelveen volgt als derde.

Ook de onderzoekers geven in hun rapport aan hoe belangrijk relaties zijn voor geluk. Zij ontdekten dat het aantal scheidingen relatief groot is in de minst populaire steden. Dat kan er volgens hen op duiden dat aantrekkelijke steden te duur worden voor mensen die gescheiden zijn.

Als zelfstandig ondernemer in Metroplex zijn voor  Henri van der Vegt dit soort onderzoeksresultaten belangrijk voor zijn visie op stedelijke ontwikkelingen. Maar hij wil die zo concreet mogelijk toepassen. Daarom kiest hij voor een projectmatige aanpak bij het verhogen van het welzijn in een stad en haar inwoners. Zo werken de door hem geïnitieerde organisaties als Happy City NL, Nieuw Utrecht en Urban Pilots, praktische ideeën uit om plekken in wijken aantrekkelijker maken. Met als extra doel een vliegwieleffect te creëren voor de hele omgeving.

Voor zijn eigen wijk ontwierp Henri onder de titel ‘Domweg gelukkig in Pijlsweerd’ een zogenaamde ‘kansenkaart’. Daarop staan locaties aangegeven die kwalitatief op een hoger plan kunnen worden gebracht en daardoor door de hele wijk kunnen worden omarmd.

Een ander voorbeeld is het rapport ‘Muntpark’ dat onder zijn leiding elf jaar terug verscheen. De omgeving van de Muntsluis lag er toen verloederd bij met de afgebrande Sojafabriek, het achterstallige onderhoud aan kades en de verroeste bruggen en hekken.
Het initiatiefteam van ‘Nieuw Utrecht’ inventariseerde de situatie en deed tal van voorstellen om het gebied op te waarderen. Met resultaat. Want de gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat presenteerden hiermee een nieuw plan voor de omgeving en voerden dat succesvol uit.

De Munt als onderdeel van het Muntpark. Foto: Louis Engelman

Op dit moment werkt Van der Vegt in Overvecht. Fietsmobiliteit vormt daarin het hoofdthema, met als slogan ‘Heel Overvecht Fietst’. Een uitgangspunt dat precies past bij Henri’s grote liefde. Want niet alleen vindt hij het heerlijk om op zijn racefiets vanuit huis tochten te maken in de omgeving van Utrecht, ook geniet hij ervan soms bij ‘De Fietskoerier Utrecht’ actief te zijn.

Maar fietsen is voor hem niet alleen maar leuk. Hij vindt deze activiteit ook heel functioneel bij het toewerken naar een ‘gezonde stad’. ‘Ik heb de fiets dus niet zomaar op één gezet’, zegt hij. ‘Het is voor mensen een tastbare factor. Bij het verbeteren van een wijk kan je daar wat mee.’

De statistieken bewijzen dat. Henri: ‘Het is bekend dat de gemiddelde leeftijd van bewoners van Overvecht bijna tien jaar lager ligt dan in andere delen van de stad. Maar ook dat 10 procent van de huishoudens in deze wijk géén fiets heeft. Daar kan je dus actief iets aan doen. Want voldoende bewegen bepaalt mede of iemand gezond is.’

Het gaat hem dan niet alleen om een gezonder lichaam, hij is er ook van overtuigd dat mensen er gelukkiger van worden. ‘Fietsen geeft plezier. Je ziet meer dan in een auto, je hebt toevallige ontmoetingen, er is contact met je omgeving.’ Hij noemt dit ‘welzijnswaarden’ die vaak nog te weinig meewegen in het denken over stedelijke vernieuwingen.

Overvecht is volgens Van der Vegt exemplarisch. ‘De wijk is indertijd gebouwd om de auto te faciliteren. Voor de fietser is er bijna niks te beleven. Geen kleine winkels of parkjes en verrassende punten. Overvecht heeft die nauwelijks. Het is een monofunctioneel gebied, alles lijkt hetzelfde. De wijk heeft daarom veel meer herkenningspunten nodig.’

Maar wie goed kijkt zijn die er volgens hem wel, of vrij eenvoudig te creëren. ‘Want eigenlijk bestaat de wijk uit wel tien verschillende buurten, met hun eigen kenmerken. Je moet ze alleen beter laten zien, zichtbaarder maken. Dat kan het best als je de fiets echt als uitgangspunt voor de ontwikkelingen neemt.’
Sommige projectontwikkelaars zien het belang daar wel steeds meer van in, vertelt hij. ‘Zoals Synchroom en AM. Maar je zult ook als gemeente een sterke positie in moeten nemen en vasthouden aan je principes. Zo van: we willen het zó en niet zó.’

Van der Vegt begrijpt heel goed dat het voor een overheid niet meevalt een beleid uit te stippelen waarin het begrip ‘Happy City’ centraal staat. ‘Er spelen zoveel factoren een rol. En iedereen maakt weer zijn eigen afweging over wat goed is voor bewoners. Dat kan zelfs per levensfase verschillen.’

Ook ziet hij soms gebeuren dat een visie ‘belerend’ wordt. ‘Dan gaan mensen zich afvragen: ga jij voor mij bepalen waar ik gelukkig van word? Dat moet je niet willen. Zelfbeschikking is in deze een heel belangrijke factor.’

In dat kader begrijpt hij heel goed de vraag of de door de gemeente gebruikte omschrijving ‘Happy Urban Living’ voor de Merwedekanaalzone en het Jaarbeurskwartier wel kloppende typeringen zijn.

‘Fysiek kan het gezond zijn om daar te wonen. Er is minder plek voor auto’s, dus zal je vaker moeten lopen. Ook biedt de gemeenschappelijke ruimte kansen voor meer speeltuinen en groen. Maar ik vraag me wel af wie er kunnen gaan wonen. Is het alleen bedoeld voor de ‘happy few’? En hoe gelukkig zijn die straks echt? Dan heb je een mooi appartement, maar je moet heel hard werken om de hypotheek te kunnen betalen. Ga je je buren dan kennen?’

Juist het gevoel in een gemeenschap te leven is volgens hem belangrijk. ‘Zoals we recent hebben kunnen zien in de wijk Ondiep. Bewoners verzetten zich tegen sloop en nieuwbouw omdat dit hun saamhorigheid aantast. Zij weten nu dat ze ergens bij horen en dat maakt ze gelukkig. Ze zijn bang dat kwijt te raken. In de stedenbouw wordt veel te weinig op dat soort aspecten gelet.’

Dat geldt ook voor nieuwe wijken, stelt Henri. ‘Kijk naar Leidsche Rijn. Daar is het contact met elkaar ook maar beperkt. Een mooi huis, auto voor de deur, tuin met een hek er omheen. Met niemand iets te maken. Maakt laagbouw je daarmee gelukkig?’
Daarom zijn, meent hij, ontmoetingsplekken als Raum en De Hoef zo hard nodig.

In de nieuwste woongebieden als Merwede en Beurskwartier ziet Van der Vegt wel kansen. ‘Kleinere woningen zijn niet zo erg als er maar een goede publieke ruimte rondom is. Met stedelijke ontmoetingsplekken als speeltuinen, restaurants en cafés. Dat de keramiekfabriek van Mobach in de kanaalzone behouden blijft is van groot belang. En ook de Vechtclub XL. Die zou in het oude denken zonder meer zijn weggevaagd.’

Gevraagd naar zijn eigen mooiste plek in Utrecht kan Van der Vegt niet echt een keuze maken uit drie favorieten. ‘Het Muntgebied staat voor mij heel hoog. Maar ook de Voorstraat heeft een enorme veelzijdigheid waarop je nooit uitgekeken raakt. En het roeicomplex aan het Merwedekanaal is voor mij heel speciaal. Een heel fijne plek. Omdat ik er zelf geroeid heb en jeugdcoach was. Maar ook vanwege de prachtige boten, het water, de verenigingen, Viking, ORCA en Triton. Ik voel me daar thuis.’

Iedereen zou volgens hem zo’n plekje moeten hebben. ‘Daarbij gaat het om de beleving, de functie, de activiteit. Pas dan praat je over ‘een gelukkig stad.’

De roeilocatie langs het Merwedekanaal. Foto: Louis Engelman