Volgens een oud spreekwoord, is de maand mei de tijd om te bevallen van eieren. Dat geldt niet alleen voor de vogels maar ook voor de gemeentelijke afdeling onderzoek. Hun belangrijkste ei is de jaarlijkse Utrecht Monitor. Een dik boekwerk vol met feiten, trends en meningen van de Utrechtse bevolking over de ontwikkeling van onze stad.

Samen met de Verantwoording en de Voorjaarsnota, de twee andere eieren in het mei-nestje, vormt de Monitor een belangrijk hulpmiddel voor het stadsbestuur bij de invulling van de beleidsmatige en financiële planning voor de komende jaren. Hij speelt traditioneel dan ook een grote rol bij de discussie en besluitvorming over Verantwoording en Voorjaarsnota die de komende weken in de gemeenteraad zal plaatsvinden.

In de monitor komt van alles aan de orde. Onderwerpen zoals: Wat vinden we van onze parken? Hoeveel last hebben we van lawaai? In welke wijken blijf je gezonder? Hoe gaat het met de werkgelegenheid? Waar worden de meeste kinderen geboren? Op die laatste vraag wil ik wat dieper ingaan.

Volgens de monitor bevalt Utrecht steeds beter, en dat gaat nog wel een tijdje zo door. De verwachting is dat we over een jaar of tien, ruim vijfduizend kinderen meer hebben in de leeftijdsgroep van 4 t/m 11 jaar dan nu. Dat is natuurlijk goed nieuws voor de producenten van de beschuiten en de muisjes. Het wordt echter ook een enorme uitdaging voor de beleidsmakers in deze stad. Vijfduizend extra basisschoolleerlingen betekent  zo’n tweehonderd klaslokalen.

Natuurlijk zitten de huidige scholen nog niet helemaal vol, maar er zal toch heel wat bij gebouwd moeten worden om al die kinderen een plek te geven. Eenzelfde ontwikkeling wordt, logischer wijs,  verwacht in het voortgezet onderwijs. Daar is gezien alle lotingsperikelen van het afgelopen jaar, de komende nood misschien nog wel groter.

Niet alleen in het onderwijs heeft die groei zijn effect. Op alle noodzakelijke voorzieningen voor jongeren zal de druk voelbaar zijn. Denk bijvoorbeeld eens aan al die extra jongeren die zullen willen gaan sporten. Als het percentage georganiseerd sportende jongeren gelijk blijft, en eigenlijk willen we dat het toeneemt, dan praat je al gauw over  een 200 extra teams die een plek moeten krijgen.

Nu al hebben we grote moeite om de wachtlijsten bij een aantal sportclubs weg te werken, en zoeken we naar mogelijkheden om de beschikbare ruimte zo effectief mogelijk te benutten en naar geld voor meer kunstgrasvelden. Dit is typisch een onderwerp waarbij de cliché’s als “regeren is vooruit zien” en “Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst” weer in ruime mate over tafel zullen vliegen, maar alleen met mooie woorden komen we er niet.

College en raad kunnen hun borst nat maken als ze al die extra jongeren een Utrechtse toekomst willen bieden. Zie ik daar al weer een paar mooie Masterplannen Onderwijs, Jeugd en Sport aan de einder opdoemen?

Nestorix

(Vincent OIdenborg)