René van Maarsseveen - ’s Ochtends vroeg, onderweg naar Amsterdam of Stichtse Vecht, sta ik regelmatig in de file. Die begint meestal kort nadat ik de bocht van de A12 naar de A2 heb gemaakt. Op dat stukje weg, met een lengte van hooguit de Maliebaan, komen meerdere op- en afritten samen.

Is die file nodig? Nee, waarschijnlijk niet. Ik denk dat een verkeersdeskundige daar wel zijn theoretisch licht over kan laten schijnen. Automobilisten die al jaren op de weg zitten, kunnen het vanuit de praktijk onderbouwen.

Onderbouwing is hier echter niet nodig. Want de oorzaak van de file is bekend. Het wordt veroorzaakt door een tunnelvernauwing. Officieel heet het tunneldosering. Maar vernauwing vind ik beter, omdat het overeenkomt met het bewustzijn van degene die het bedacht.

De onschuldige gedachte

In zo’n file, ’s avonds overigens ook aan de andere kant van de tunnel, ga je denken. Vanzelf komt de vraag op ‘welke idioot bedenkt zoiets?’. Je ziet dan al snel een ambtenaar van de gemeente of provincie voor je. Die man, altijd een man, komt dagelijks op de fiets naar zijn werk. Daar, op zijn flexplek, bedenkt hij dan zulke onzinnige, volkomen overbodige oplossingen voor niet bestaande problemen.

De werkelijkheid

Geleidelijk kwam ik er achter dat ik niet de enige ben die zo fantaserend in die file staat. Meerdere mensen stellen zich de idioot voor die zoiets bedenkt. De afgelopen keer dacht ik, stapvoets rijdend, ‘laat ik het dit keer niet bij een voorstelling houden, maar op zoek gaan’. Helaas bleek weer eens, dat de werkelijkheid absurder is dan wat je kunt bedenken.

De kwade genius achter de tunneldosering is geen gemeente-, provincie- of Rijksambtenaar. Het is een brandweerman. Ok, dat is ook een gemeentelijk ambtenaar. Maar van zo’n man hebben wij meestal een ander beeld.

Brandweerman

Je hebt brandweermannen en brandweermannen, dat weet iedereen. Je hebt de jongens die onbevreesd op een brand afstappen. Ok. het zijn niet meer de sterke jongens, stoere knapen van vroeger. Wie nog een ouderwets beeld heeft, adviseer ik eens bij een brandweerkazerne langs te gaan. En je hebt de kantoorbrandweerman. Deze laatste is verantwoordelijk voor onder andere het economische en milieudrama bij de Leidse Rijntunnel.

Ik achterhaalde zijn naam en nog wat gegevens. De man nam echter zijn telefoon niet op, beantwoordde zijn mail niet en werd ook verder behoorlijk afgeschermd. Toch lukte het me meer gegevens te vinden en ik besloot tot een privébezoekje.

Openbaring

“Hij is niet thuis”, meldt zijn partner door de intercom. Wanneer ik vertel dat ik mijn beklag kom doen over de Leidse Rijntunnel, hoor ik tot mijn verbazing een klik. De deur springt van het slot en ik word binnengelaten. Vijf minuten later zit ik met een kop koffie op de bank in de huiskamer van de kantoorbrandweerman.

“Het is allemaal begonnen met die ramp in Volendam”, vertelt de partner, die me al bij de deur vertelde dat ik hem Henk mag noemen. “Dat was natuurlijk een schokkende gebeurtenis. Volkomen terecht zijn daar allerlei acties op gevolgd. Maar bij XXX (ik heb beloofd zijn naam niet te noemen) zijn de stoppen toen doorgeslagen”.

“Hoe uitte zich dat?”, vraag ik.

“Met de vreselijke thuissituatie zal ik je niet belasten”, antwoordt Henk, “in zijn functie begon hij allerlei evenementen te verbieden. Braderieën en ander vermaak, die soms al tientallen jaren werden georganiseerd in steden en dorpen, kregen geen vergunning meer. De gemeente wilde wel, maar hij heeft als brandweerman het laatste woord.”

“Dat wist ik niet”, mompel ik.

“Hij verzon allerlei redenen. De ene keer was het dat de brandweerwagen er niet door zou kunnen, de andere keer zouden er te veel mensen zijn. Echt, hij bedacht steeds vreemdere argumenten”, vertelt Henk, “terwijl hij wist dat zijn argumenten meestal statistisch of vanuit veiligheidsoverwegingen niet klopten”.

“Maar het ergste is nog zijn werkmentaliteit. Vroeger ging hij in burgerkleding naar zijn werk. Logisch, want hij heeft een kantoorbaan. Tegenwoordig trekt hij zijn brandweerpak aan. Zelfs in de zomer draagt hij zijn lange, leren overjas. En hij gaat de deur niet uit zonder eerst zijn helm op te zetten”.

“Dat klinkt gestoord”, zeg ik voorzichtig.

“Het is gestoord”, schreeuwt Henk het bijna uit. “Het is gestoord, hij is gestoord”.

Wanneer Henk wat tot rust is gekomen, praten we verder. Na nog wat voorbeelden zegt Henk, “het is pure machtswellust. Je had hem moeten zien toen hij na tweeëneenhalf jaar zijn verzet tegen de opening van die Leidse Rijntunnel moest opgeven. Hij was niet meer te houden thuis. Tot die sinistere glimlach op zijn gezicht kwam. Daarna kwamen die verkleedpartij, het weigeren van vergunningen en allerlei andere vreemde zaken. Zoals de aanleg van camera’s en slagbomen waarvoor vaak hele straten moesten worden opengebroken. De mensen zouden eens moeten weten”.

Onthutst stap ik een klein uur later naar buiten. Voortaan denk ik aan Henk wanneer ik weer eens in die zinloze file sta op de A2. Mijn ergernis is immers snel voorbij. Zijn partner Henk moet met de man leven.