Raymond Taams - Op de eerste landelijke warme dag van het jaar wandelde de IJzeren Man naar winkelcentrum Overvecht. Bij Bakker Bart kocht hij een kartonnen beker koffie, waarmee hij zich op een bankje zette dat uitzicht bood op de donkere etalage van een gesloten kledingzaak. Door lange, verlaten gangen galmde softpop uit de beginjaren 2000. Af en toe slenterde er een verveeld kijkend gezin voorbij, of een ouder iemand met een mondkapje.

Zo lang hij zich kon herinneren had de IJzeren Man geestelijke rust gevonden in uitgestorven, middelgrote winkelcentra. Ook nu, op het hoogtepunt van de coronacrisis, ademde alles hier verveling en voorspelbaarheid, stelde hij tevreden vast. De meeste winkels waren deze maandagmiddag gewoon open.

Schommelstoelen voor in de tuin stonden uitnodigend voor de ingang van Xenos, in de SoLow - een imitatie-Action - lagen opblaasbare Abrahams, scheetkussens en andere in China vervaardigde prullaria hoog opgestapeld.

De stemming van de IJzeren Man sloeg enigszins om toen hij een stoplicht ontwaarde voor de ingang van Bruna. Het stond op groen, dus er mocht een nieuwe klant naar binnen, las hij op het bord eronder. Na een paar minuten doelloos dwalen langs de tafels met boeken wees een dame hem erop dat hij tegen de richting inliep. Inderdaad was met pijlen een looproute aangegeven op de grond.

Geïrriteerd beende de IJzeren Man naar huis, waar hij zich met een fles Medronho, een sterk goedje dat hij vorig jaar uit Portugal had meegenomen, aan de houten tuintafel zette om de laatste zonnestralen van de dag op te vangen. ‘Hoe gaat het met jou in dit einde der tijden?’, sms-te een vriendin. ‘Einde der tijden? We beginnen pas. Er is nog teveel ruimte voor figuren die alles willen controleren. Ik vrees dat we iets veel ergers nodig hebben’, stuurde de IJzeren Man vastberaden terug.