Zondag 22 februari vanaf 15.00 uur is er in Het Utrechts Archief weer 'Cafe Geesink', met dit keer de verhalen over Anton Geesink en Wijk C, de buurt waar hij opgroeide. Ook Antons' broer Gerard groeide daar op en komt erover vertellen. Hieronder alvast een voorproefje. 

Door Ton van den Berg - Vanwege zijn magere gezicht werd Gerard Geesink (1948) Kippie genoemd. Zijn dertien jaar oudere broer Anton werd aangesproken als ’t Jochie. De rest, oudste broer Barend en zussen Mina en Tonia, behielden gewoon hun eigen naam. Ze woonden met hun ouders Gerard en Mina in een klein huisje in de Kroonhof in het Wijk C.

Vader was zijn hele leven opperman en steigerbouwer. ,,Hij heeft dertig jaar lang keihard gewerkt. Iedere morgen om half vijf was hij al op. De bazen wilden hem graag hebben. Hij was een zalfje voor ze want vader was vaak al een half uur eerder dan nodig op het werk om de metseltonnen klaar te zetten.’’

Kippie hield van zijn vader en die was dol op zijn kinderen. Alle vijf waren ze gelijk voor hem, altijd. In de koude winternachten als de kinderen op het zoldertje sliepen en door de kieren naar buiten konden kijken, kwam vader tot diep in de nacht een paar keer kijken of ze allemaal nog wel warm genoeg onder de wol lagen.

,,Vader werkte bijna iedere dag en ging vroeg naar bed. Het enige verzetje dat hij zichzelf gaf was een biertje bij cafe Dikke Dries op zaterdagavond.’’

Het geld dat vader Geesink binnenbracht op vrijdagavond was meestal de donderdag erop helemaal uitgegeven: aan eten, want eten konden de Geesinks. Moeder Mina had de bijnaam Mina-Bakgraag. De hele dag stond ze in het keukentje te koken voor het stel. ,,Niemand mocht in de keuken aan het eten komen. Dat was het werk van moeder. Nooit zijn we iets tekort gekomen. Er was altijd eten op de plank. Groenten, vlees en op vrijdag vis en garnaal.’’

Gerard, Kippie, groeide op met een broer die al jong de grote judo-kampioen was, nationaal en internationaal ,,Thuis stonden we daar niet zo bij stil. Anton won altijd, we wisten niet beter. Feest vieren? Nee, hoor. Mijn moeder heeft hem nog nooit met een judopak aan gezien. In het cafe als iemand tegen mijn vader zei ‘geef die vader van Anton een biertje’ pakte hij het niet aan.’’

Maar iedereen wist van de familieband. Wanneer Gerard kattenkwaad uithaalde kreeg hij de waarschuwing dat ze het tegen zijn broer zouden zeggen. ,,Gek vond ik dat. Tegen andere kinderen zeiden ze dat ze naar hun vader zouden gaan. Niet dat Anton ooit mij de les kwam lezen. Er was maar één de vader.’’

Vader eiste van zijn grote stevige jongens dat ze niet betrokken zouden raken bij vechtpartijen. Gebeurde dat toch, was dat een van de weinige keren dat hij kon ploffen van kwaadheid en reprimandes uitdeelde.

De gezonde kracht in hun grote lijf hadden ze niet van de langbenige vader maar van hun moeder Mina. ,,Een grote stevige vrouw van wel honderd kilo. En ze was gelovig. Als ik iets had gedaan wat niet mocht gooide ze eerst een klomp naar mijn hoofd. Was dat mis, dan ging ze achter me aan en als ze me niet te pakken kreeg bad ze: ‘Ach lieve heertje help me toch’. Zo’n drie keer per dag bad ze toch wel.’’

De Kroonhof in de jaren vijftig. De Geesinks woonden op nummer 2 (links op de hoek). Foto: HUA

In de Kroonhof woonden de Geesinks met buren als de Stijlaards, de families Makke, Pin en Van de Werf. Ook de oud-Koreastrijder De Bie liep er rond en Gerard speelde nog in zijn voetbalclub NK (Niet Kankeren). De buurt was spannend. In de Kroonstraat zag je haringen gespoeld worden bij de familie Van Daalen en in de Willemstraat gluurde Kippie bij de cafe’s naar binnen waar legendarische obers rondliepen zoals Schele Cats bij Dikke Dries.

,,Op het Kroonhofje waren we onszelf. Iedereen vond het leuk dat ’t Jochie zo goed was in judo, maar er werd niet overdreven over gedaan. Ook later niet toen we al uit Wijk C weg waren. Op de dag dat Anton in Japan Olympisch Kampioen werd was dat rond onze tijd half acht ’s ochtends, en vader was gewoon aan het werk gegaan bij de bouw van de Pegus in Lage Weide. De baas betaalde hem om aan het werk te zijn, vond hij. Pas veel later drong de impact van de overwinning tot ons door en een keer toen ik samen met hem in een auto zat vroeg hij even te stoppen en begon hij te huilen.’’

(Dit artikel verscheen eerder in 2007 in de serie Stadsjeugd in het AD/UN)