‘OMDAT IK IETS TE ZEGGEN HAD’, oftewel Vrouwen schrijven niet met hun tieten.

Door Willem Geijssen

Plaats van handeling is dinsdagmiddag de Utrechtse Centrale Bibliotheek aan de Oudegracht. Het grijsgehalte is hoog en de belangstelling groot. Er moeten zelfs stoelen worden bijgeplaatst op de eerste verdieping van de Centrale bibliotheek.

Men maakt zich op voor de opening van de tentoonstelling ‘Omdat ik iets te zeggen had’, over vergeten schrijfsters uit de negentiende eeuw. Toen woonden en werkten in de Domstad vele schrijfsters. Veel van hen waren in hun tijd beroemd en werden veel gelezen, gerecenseerd, vertaald en herdrukt, maar zijn nu grotendeels vergeten. Zij schreven verhalen, romans, gedichten, literaire brieven, kritieken, zaten in de redactie van tijdschriften, vertaalden buitenlands werk en publiceerden zowel voor kinderen als volwassenen. Verdwenen in de tijd, hebben zij voor niets geschreven en waarom schreven ze eigenlijk?

Belangstellenden bekijken de vitrines. Foto: Ton van den Berg

Aan de hand van geprojecteerde foto’s en teksten toont Suzan van Dijk, die samen met Salon Saffier deze tentoonstelling samenstelde, de vergeten namen, van wie Ina Boudier-Bakker waarschijnlijk de bekendste is. En Betje Wolf en Aagje Deken kennen we ook nog wel, of Belle van Zuylen. Maar wie kent nog Geertruida (Truitje) Bosboom-Toussaint, Dorothea Beets (zus van Nicolaas), Amy de Leeuw (op wie deze expositie min of meer is geïnspireerd), Anna van Gogh-Kaulbach, Christine Doorman en zo kan ik nog wel even doorgaan.  

Precies om die reden publiceert Amy de Leeuw (1843-1938) op haar twintigste In t vrije veld. Brieven van een Landmeisje aan jonge dames. Deze ‘jonge dames’, die zij aanvankelijk ‘benijd had om haar meerdere ontwikkeling’, brengt zij zo enige kennis bij van de natuur. Zelf had ze een aantal jaren in de kop van Noord-Holland gewoond, waardoor ze veel meer vertrouwd was met de natuur dan leeftijdgenoten die in de stad waren opgegroeid. Ze ziet hier een taak voor zichzelf:

‘Omstreeks mijn twintigste jaar werd ik schrijfster.
Niet omdat ik dat zoo graag wou worden. Maar omdat ik iets te zeggen had.
Tijdens een logeerverblijf te Amsterdam had ik ontdekt dat mijn opvoeding in sommige dingen bij die van mijns gelijken achterstond; maar dat ik één groot punt bij haar vóór had: gemeenzaamheid met hetgeen men pleegt samen te vatten onder den naam “natuur”: zonneschijn, lucht en wolken, aarde en water, groen en bloemen, vogels en vlinders rondom ons. Het bleek mij dat de stadsmeisjes, met wie ik in aanraking kwam, geen mees uit een musch en geen iep uit een beuk kenden; en toen ik eens beproefde, ze wijs te maken dat spinazie aan boomen groeit, durfde geen harer dit met vastheid tegen te spreken.

Dààrover wou ik schrijven, zóó dat velen het zouden lezen’ […]
 

De positieve reactie van een mannelijke (vrouwelijke had je niet) recensent, die zich duidelijk niet tot de doelgroep rekent: ‘... hoe de vrouw hier bijzonder tot de vrouw het woord richt. Ja, het is inzonderheid voor hare zusters, dat zij de pen opvat, en dat zij de gave bezit, om zulks te doen, dat valt, zou ik zeggen, op elke bladzijde in het oog. [...] Waarlijk deze brieven doen het verstand en gevoel der schrijfster eere aan, en zijn uitnemend geschikt niet alleen tot uitbreiding dier kennis van het plantenrijk, waarvan eigenlijk geene beschaafde, ontwikkelde vrouw mag verstoken zijn, maar ook ter bevordering van het schoonheidsgevoel en den goeden smaak. Ons dunkt, deze arbeid behoorde dan ook in het bezit te zijn van elke vrouw, die een open oog heeft voor de dingen daar buiten.’

Boris van de Wijngaard. Foto: Willem Geijssen

Er is een schat opgegraven met deze onterecht vergeten vrouwen en hun literaire teksten. Het wordt een levendige presentatie die niet alleen door de getoonde fragmenten en teksten diepte krijgt, maar vooral ook door de voordrachten van Boris van de Wijngaard, die steeds als een duveltje uit een doosje vanachter een pilaar opduikt en dan puntige tekstgedeelten declameert, zodat je werkelijk direct zin krijgt om de expositie te gaan bekijken en vooral om de boeken te lezen.  Dat kan dan weliswaar niet met de echte boeken in je hand, maar Suzan van Dijk heeft prachtig werk geleverd door de bekende en onbekende schrijfsters en delen van hun werk digitaal te publiceren. Zie hiervoor deze link.

Annie Brouwer. Foto: Willem Geijssen

Het duurt even, want eerst spreekt nog oud-burgemeester Annie Brouwer-Korf, fief maar kwetsbaar ogend, mooie woorden. Zij mag de opening verrichten door de versierde trap te bestijgen en de daar gespannen draden van het negentiende-eeuwse netwerk van schrijfsters door te knippen.

Dan kunnen we de overvolle vitrines met prachtig materiaal daarin bekijken die overzichtelijk rond het trapgat zijn opgesteld, met daarboven de prachtige glazen koepel van het gebouw. ‘Vrouwen schrijven niet met hun tieten’, heeft Wiegertje Postma al uitgeroepen en dat bewijst deze tentoonstelling overtuigend. 

De expositie was eerder te zien in Den Haag, Haarlem en Amsterdam en wordt georganiseerd door het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in samenwerking met de Utrechtse literaire erfgoed-organisatie Salon Saffier. Van 18 oktober tot en met 13 november 2016 te zien in de Centrale Bibliotheek in Utrecht.