De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 87.

Louis Engelman - Ook PvdA-raadslid Bouchra Dibi luidde halverwege 2015 de noodklok over de dreigende maatschappelijke kloof. In het AD/UN wees ze op de problemen voor Marokkaanse jongeren. Die hebben volgens haar het idee dat ze niet meetellen in dit land, geen kansen hebben of krijgen.

Het gevaar bestaat dan, aldus Dibi dat deze groep vatbaar is voor radicalisering. Of dat ze de criminaliteit in gaan. Het raadslid schat dat het om honderden jongeren gaat. Ze voelen zich op de arbeidsmarkt gediscrimineerd en denken dat ze door hun islamitische achtergrond niet in Nederland worden geaccepteerd.

Eind vorig jaar waarschuwde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) daar ook voor in het rapport ‘Werelden van verschil’. Dat kwam met tamelijk verontrustende cijfers over het deelnemen aan de samenleving van Nederlanders met Turkse en Marokkaanse wortels. Volgens het SCP voelt de helft van hen zich ‘geen of in geringe mate Nederlander’. Ze hebben niet het gevoel een volwaardig burger te zijn en oordelen vaak negatief over autochtone Nederlanders.

Circa 20 procent van de Turkse en 15 procent van de Marokkaanse Nederlanders onderhoudt vrijwel geen contact met autochtone Nederlanders. De rapporteurs melden dat van de jonge Nederlandse Turken en Marokkanen een belangrijk deel in een toestand van ‘gematigde segregatie’ leeft. Zij hebben wel contacten met autochtone Nederlanders, maar zijn mentaal en cultureel overwegend op het land van herkomst (van hun ouders) georiënteerd. Daarbij hebben ze het gevoel uit de samenleving te worden ‘weggeduwd door discriminatie, uitsluiting, gebrek aan erkenning en aan acceptatie’.

Bouchra Dibi. Foto: Nieuws030

Soms worden die gevoelens binnen de eigen gemeenschap versterkt, zoals het AD/UN vorig jaar aantoonde in verhalen over de alFitrah-moskee op Overvecht. Maar er is ook een tegenbeweging die juist probeert de contacten met de autochtone Utrechters aan te halen. Een goed voorbeeld hiervan geeft mijns inziens het bestuur van de Ulu-moskee in Lombok. Dat gooit de deuren van de moskee wijd open voor alle belangstellenden.

Niettemin hebben de bezuinigingen van het rijk en de overheveling van taken naar gemeenten de sociale verschillen – zo lijkt het – alleen maar groter gemaakt. In november vorig jaar was voor de colleges de maat vol. Zij gingen over tot een uniek protest. Namens 234 wethouders van financiën overhandigde wethouder Jan de Laat van Gouda aan minister Plasterk (PvdA, Binnenlandse Zaken) een brandbrief met als boodschap: de grens is bereikt. Verdere bezuinigingen zullen leiden tot lange wachtlijsten in de zorg, verloederde wijken, sluiting van zwembaden, kindercentra en musea en een toename van het gevoel van onveiligheid.

Hoe concreet die bedreigingen kunnen zijn blijkt uit het volgende voorbeeld. In de Volkskrant van 25 november schreef Charlotte Huisman vorig jaar een reportage over de Utrechtse Stichting Leergeld, die de dupe dreigde te worden van het aangescherpte armoedebeleid van de stad.

De stichting zou – als de gemeenteraad daarmee instemde – haar jaarlijkse subsidie van 50 duizend euro kwijtraken. Dat zou heel sneu zijn voor de kinderen van ouders die te weinig geld hebben om mee te kunnen doen op school. Bijvoorbeeld omdat ze geen fiets, schoolkamp of computer kunnen betalen. Die ouders konden tot dan toe bij ‘Leergeld’ aankloppen voor hulp.

Maar het college van Utrecht vond dat de stichting zichzelf moest gaan bedruipen. Gezinnen met een smalle beurs konden, aldus een woordvoerder, een beroep doen op de U-pas voor de minima. Daarvan kunnen ze voor ongeveer 300 euro per jaar meebetalen aan sportactiviteiten en schoolspullen.

Toenmalig coördinator Hilde Lorier van Leergeld was de schrik om het hart geslagen. Ze vertelde vorig jaar al zo’n vijfhonderd kinderen te hebben geholpen en dat de wachtlijst alleen maar steeg. ‘Zonder onze stichting hebben arme kinderen straks minder kansen’, concludeerde ze.

Gelukkig voor haar begreep de gemeenteraad dat de subsidie echt nodig was. Volgens de nieuwe coördinator Harmen van de Kamp heeft dat voor de stichting veel betekend. ‘We hebben onze positie in de stad versterkt en uitgebreid. Het aantal aanvragen neemt toe en de beleidsmedewerkers van de gemeente weten ons goed te vinden voor advies en informatie.’

Zonder de subsidie was dat niet mogelijk geweest, stelt hij. ‘Nu hebben we een groot deel van onze ambities waar kunnen maken.’

Voor deze stichting liep het dus goed af. Maar er blijkt ook uit dat de scheidslijn tussen succes en de afgrond maar heel klein is. Tot die constatering was de landelijke Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer ook gekomen. Zij stelde eind vorig jaar dat de financiële afwegingen bij de jeugdhulp in Utrecht soms ten koste gaan van het belang van het kind. Ook zou de toegang tot de jeugdhulp in sommige gevallen onvoldoende zijn.

Het Utrechtse college reageerde er gepikeerd op met de mededeling zich in die kritiek niet te herkennen. Volgens b. en w. zijn er helemaal geen signalen binnengekomen waaruit zou blijken dat het met de jeugdhulp niet goed gaat.

Volgende deel: Verschillen tussen wijken zijn enorm