De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 71.

Louis Engelman - Utrecht is een sportstad. Zeker weten, vindt prof. dr. Paul Verweel, hoogleraar aan het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht. ‘De sportverenigingen weerspiegelen de sociale samenstelling van de stad. Sport is diep geworteld in de samenleving, met name voetbal’.

Maar of de sport ook een aanjager is geweest voor de welvaart van Utrecht, dat valt volgens hem te betwijfelen. “Ik geloof niet dat de sport leidend is geweest in de vormgeving van de stad. In elk geval niet sterker dan elders. Bovendien heeft Utrecht daarvoor niet de schaal en de financiën.’

Paul Verweel. Foto: Nieuws030

Verweel verdiept zich al jaren in de maatschappelijke functie van sport. Zo bekleedt hij de Krajicek Leerstoel van de USBO en schreef hij het boek ‘De alledaagse kracht van sport’. Maar zijn interesse is niet alleen die van de onderzoeker getuige zijn achtjarig voorzitterschap van de multiculturele voetbalvereniging Hoograven, een functie die hij om gezondheidsredenen moest neerleggen. Recentelijk werd bekend dat dat de club gaat ophouden te bestaan.

Qua ledental is voetbal veruit de belangrijkste sport in Utrecht. Daarbij hebben de clubs bijna allemaal een eigen herkenbare identiteit. Verweel: ‘Kampong kan je zien als het intellectuele kapitaal van de stad, Hercules is meer ‘oud geld’ en Desto draagt de christelijke waarden uit. PVC is er van oudsher voor katholieke arbeiders en Minerva meer een volksclub. Zo zie je dat de verenigingen de rangen en standen in de stad vertegenwoordigen. Daarin kristalliseert zich de diversiteit van de stad uit.’

Verweel onderkent daarin ‘de kracht van het maatschappelijk middenveld’. ‘In alle lagen van de bevolking zie je die organisatie op een gemeenschappelijk doel: in dit geval voetbal. Zo is Elinkwijk heel belangrijk geweest voor Zuilen na de neergang van Demka en Werkspoor. Het hield de mensen bij elkaar, de club gaf zin aan het bestaan.’

Dezelfde ontwikkeling stelt hij vast bij de allochtonenclubs. ‘Je hoeft daar niet steeds uit te leggen wie je bent. Je kent elkaar. Zoals eerder gebeurde bij Faja Lobi. Die club van Surinamers ging eerst terug naar de kern, naar de eigen identiteit, naar de vraag: wie zijn wij? En nu nemen ze na de fusie met KDS allerlei studenten in de vereniging op. Die zijn juist weer op zoek naar het authentieke van de ander, dat is aantrekkelijk voor ze geworden. Het gevolg is dat wat als ‘nieuw’ komt op een gegeven moment ‘eigen’ wordt.’

De veranderde samenstelling van de bevolking, vergeleken met vijftig jaar geleden, heeft een grote invloed op de sportbeleving in Utrecht, vindt Verweel. De hoger opgeleiden zijn in aantal dominanter geworden. ‘Kijk naar de enorme groei van Hercules en Kampong. De vroegere arbeidersclubs hebben het daarentegen moeilijk. Die worden nu overgenomen door studenten van de hogeschool en de universiteit. Zoals bij Odin en Rivierenwijk. Die verandering voltrekt zich momenteel, het arbeideristische karakter verdwijnt daar.’

Dat levert volgens hem ook een gevaar op. ‘Ja, dat bepaalde groepen geen aansluiting meer vinden omdat ze niet tot ‘ons soort mensen’ behoren.’ Maar hij laat er meteen positief op volgen er blij om te zijn dat ook jongens van Marokkaanse afkomst nu zelfs hun weg vinden naar clubs als Hercules.’

Door al die ontmoetingen op de velden is – veronderstelt Verweel – de discriminatie minder geworden. ‘Dat komt echt van twee kanten. Men gaat met elkaar in gesprek. Ook over incidenten. Wat is er gebeurd? Hoe pakken we dit aan? Op bestuurlijk niveau is daar meer consensus over.’

Het vervult hem met trots. ‘Utrecht kent wat dat betreft veel cohesie en de wens om dingen samen te doen en te bespreken. Dat vind ik prettig aan deze stad. De mate van grofheid valt hier wel mee. Er zijn zoveel inspirerende mensen, en niet alleen in de sport.’

Verweel ziet in de sport een stedelijk netwerk dat belangrijker is dan alleen het lichamelijk actief zijn. ‘Het kan ervoor zorgen dat je toegang krijgt tot de instituties van de samenleving. Bijvoorbeeld door stages. In de zin van: ik ken iemand op mijn voetbalclub, een geweldig ventje. Die wil ik graag voordragen.’

Bovendien vindt hij dat de sport bijdraagt aan de maatschappelijke omgangsvormen. ‘In een vereniging leer je wat je wel kunt zeggen en wat niet. Hoe gaan we met elkaar om? Welke contacten leg je? Toen ik in 1974 vanuit Vlaardingen naar Utrecht kwam heb ik via het voetbal een studentenkamer kunnen regelen.’

Volgende deel: ‘Accepteer dat FC Utrecht kleine club blijft’