Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

In de vorige aflevering beschreef ik hoe de druk om de verhoudingen tussen Nederlanders en buitenlanders op de planken te brengen, toenam en dat Marlies uiteindelijk zelf naar Kanaleneiland ging om daar iets proberen van de grond te krijgen.

Marlies: “Ik had goed contact met wijkopbouwwerker Antoinette Arts. Die had het voor elkaar weten te krijgen om vrouwen van diverse nationaliteiten uit Kanaleneiland te organiseren rond de sociale veiligheid in de wijk. De Nederlandse, Turkse en Marokkaanse vrouwen kwamen elke week bij elkaar om te praten over de onveiligheid in de wijk. Want er was van alles mis: rotzooi, baldadigheid, inbraken, drugs, ontspoorde jongeren. Die vrouwen waren het zat en wilden er iets tegen doen.”

De bouw van de chique wijk Kanaleneiland. Foto: HUA

Kanaleneiland was in de jaren zestig opgezet als een wijk met grote, betaalbare flatwoningen, gebouwd volgens het principe licht en lucht. Het was een hele eer om daar te mogen wonen. Twee ‘Hollandse’ vrouwen uit de groep, Hennie en Wil, hadden de verloedering aan den lijve meegemaakt.

Hennie: “Denk maar niet dat je destijds zomaar op Kanaleneiland kon gaan wonen! Ik woonde in 1979 in de Rivierenwijk en toen kon ik in aanmerking komen voor een flat in de Marshalllaan op Kanaleneiland. Dat was destijds heel deftig! Want toen kwam er een vrouw van Bouw- en Woningdienst in mijn huis aan de Rijnstraat, ze loopt zo naar boven toe, ze slaat mijn bed af om te kijken of alles wel schoon genoeg is, ze kijkt wat voor apparatuur ik in huis heb. Of ik wel goed genoeg was om op Kanaleneiland te mogen wonen. Ik wist niet wat me overkwam!”

Kanaleneiland was vroeger dus een gewilde wijk. Maar dat veranderde snel in de jaren tachtig. Iedereen dacht dat de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders een paar jaar hier zouden blijven en daarna terug zouden gaan. Maar toen die mannen hun vrouw en kinderen naar Nederland haalden, voldeden de kleine pensionkamertjes met stapelbedden niet meer. Er moest worden gezocht naar grotere woonruimtes. En die vonden ze in wijken als Kanaleneiland. Toen ging het razendsnel.

Hennie speelde al mee in een toneelgroep van zes vrouwen op Kanaleneiland, allemaal ‘Nederlands’. Dat was in 1985. Tien jaar later woonde van die vrouwen alleen Hennie nog op Kanaleneiland. In Kanaleneiland-Noord was opeens vijftig procent van de bevolking van Turkse en vooral Marokkaanse komaf.

Hoe kon dat? 

Wil woonde op de Adenauerlaan, ook in Noord.

Wil: “Er waren in mijn flat zes woningen per trappenhuis. In het begin was het beleid: er komen maximaal twee buitenlandse gezinnen per trappenhuis, want anders wordt het evenwicht verstoord. Maar binnen de kortste keren hielden ze hun eigen daar niet meer aan. Toen bij mij het vierde buitenlandse gezin introk en ik er wat van zei, weet je wat voor antwoord ik kreeg? “Die mensen staan boven aan de lijst, ik snap niet waar jij je druk om maakt.” Ik zei: “Twee gezinnen per trappenhuis was de afspraak!” Toen zeiden zij ijskoud: “Dat maak jíj niet uit!” Mijn Marokkaanse buurman zei: “O, komt er weer een Turk of Marokkaan bij? Let maar op: ze gaan hier allemaal Turken en Marokkanen in zetten.” Die is toen weggegaan. Net als veel Hollanders.”

Het ging helemaal niet goed met Kanaleneiland. Veel Marokkaanse en Turkse ouders wisten zich geen raad met de verwachtingen van de Nederlandse maatschappij. Ze kwamen vaak uit een dorpscultuur met waarden en normen waar je hier niet veel mee kon beginnen. Ook hun kinderen hadden grote moeite met de rollen die ze moesten spelen. Thuis moesten ze gehoorzamen, hun mond houden, hun vader vooral niet tegenspreken, zelfs recht in de ogen kijken was vaak al fout. Maar zo gauw ze de deur uitgingen, werd er iets heel anders van hen verwacht, bijvoorbeeld op school: dat ze mondig waren, zich een eigen mening vormden, dat ze zichzelf waren.

Een Marokkaans meisje zei het zo: “Mijn Nederlandse vriendin zegt altijd: zo gauw jij de deur van je huis binnengaat, word jij iemand anders.”

Voor de ‘Nederlanders’ die opeens met een vreemde cultuur met andere opvattingen, eisen, waarden en normen in hun wijk werden geconfronteerd, was het niet makkelijk. Het rampzalige was dat elke opmerking, vraag of kritiek door de beleidsmakers, media en ook de politie werd afgedaan als discriminatie.

Hennie: “Tien jaar later belde ik weer naar Bouw- en Woningdienst, dat de hal een puinhoop was en dat het niet meer leefbaar was. Toen kreeg ik te horen dat ik discrimineerde. Ik zei: “Wat gek is dit! Mijn bed werd tien jaar geleden geïnspecteerd om te kijken of ik wel schoon genoeg was om op Kanaleneiland te komen wonen. En nu doen jullie niks. Wat ís dit in godsnaam?”

Volgende week ga ik een stuk terug in de tijd. Naar de jaren zestig. Die buitenlandse jongens, hoe kwamen die eigenlijk in Utrecht terecht?