Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

Vorige week schreef ik over hoe de eerste gastarbeiders werden gekeurd om hier de broodnodige werkzaamheden te komen verrichten. Opeens woonden ze in een totaal andere wereld. Hoe was dat voor hen? Lees de ervaringen van een aantal mannen dat destijds in Lombok terechtkwam.

Mustafa: Wij gingen in het donker naar het werk en in het donker kwamen we terug. Massa’s mensen op de fiets. Ik kom van Karaman, daar is het ook vlak, daar ging ik ook met de jongens ieder weekend fietsen. Ja, ik vond het geweldig. Ik vond het in Nederland echt fijn. Het werksysteem in Nederland, de organisatie, ik vond het echt boeiend. En ook hard, natuurlijk, voor de Turken. Ik heb zelf meegemaakt, op de blikfabriek Verblifa aan de Kanaalweg.

Verblifa blikfabriek (rechts. Links Cereol sojafabriek aan de Kamaalweg. Foto: HUA

In die tijd was er gewoon een beetje jaloezie: er waren per dag drie groepen: een Italiaanse, een Turkse en een Spaanse groep. Die Spaanse en Italiaanse mannen waren er eerder dan wij. En wij Turken wilden ons bewijzen, want als je het goed doet, dan is dat een goed teken voor je land. Ik met mijn groep: wij maken 16.000 stuks, een record! Normaal was 7000, 7500. In die tijd werkten we met premies. Toen kwam de afdelingschef: “Hoe kan dat nou? De Spaanse groep heeft 7000, de Italiaanse groep 7500, maar de Turkse groep 16.000!?” Wij waren gewoon te eerlijk. Als wij dan 16.000 stuks deden, dan kregen we een tientje meer uitbetaald. Het was maar een habbekrats, maar wij vonden het echt geweldig. Dat was een stimulans. Maar de Nederlandse werknemers hebben ons toen gewaarschuwd: “Jongens, jullie werken hier misschien één of anderhalf jaar, maar wij werken hier ons hele leven.”

Italiaanse gastarbeiders. 

Ze kwamen hier om in een paar jaar flink wat geld te verdienen en dan weer terug te gaan. Zo dacht iedereen erover. Dus van taalcursussen was in het begin geen sprake. Waarom zou je de taal leren als je toch terug gaat? Maar het ging allemaal heel anders dan gedacht.

Mustafa: “De baas zei: “Vanaf volgende week ben jij leider van acht Turkse jongens aan de Krupp-machine.” Ik moest de controle en werkbegeleiding doen. Ik kon beetje lezen en schrijven, was best beetje slim. En ik was daar al bezig met het organiseren van alles voor de jongens: fietsen en voetballen. Ik denk: ik wil de taal leren, is handig.

Ik ging naar de personeelschef en zei: “Ik wil graag Nederlandse taalcursus volgen.” De personeelschef zei: “Wát?! Jij bent pas in Nederland acht maanden, jij bent echt verkeerd mee bezig, ga je na acht maanden al meteen een cursus vragen. Ik moet van jouw rug eerst nog centen verdienen! Als jij ooit nog over taalcursus begint tegen mij, dan is daar het gat van de deur!”

Maar ik had wat de chef zei, niet begrepen. Later bleek dat dat een grove woord was: daar is het gat van de deur.

Ja, en nou zeggen ze: de eerste generatie spreekt geen Nederlands. Dat is krankzinnig. Maar ja, natuurlijk, het is ook onze schuld. Wij lieten het maar gebeuren.

Ali: Ik werkte bij de Nederlandse Spoorwegen, ik had het goed hier in Nederland. Alleen… ik was alleen!

Ali stuurde deze foto naar zijn familie in Turkije  om te laten zien hoe goed hij het in Holland had:  dat ding rechts is een televisie!.

Ik weet nog, in 1969, er was een Turkse muziekgroep uit Turkije gekomen in de Jaarbeurs. Ik kom daar, ik zie Turks gezin, met vrouw en kindje er bij. Ik denk: wat leuk, die heeft kinderen en vrouwtje erbij, leuk. Ik langzaam bij hem gezeten: hoe breng jij je vrouw hierheen? Hij heeft mij verteld toen. Nou, ik hele nacht niet geslapen. Ik denk: ik wil ook mijn gezin hierheen halen! Ik kom ’s morgens op het werk, direct naar de chef. Ik heb gezegd: meneer, ik heb probleem. ‘Wat is probleem, Ali? zegt ie. Ik zeg: ik wil mijn vrouw en gezin hierheen brengen, zonder kan ik niet, moeilijk leven zo. ‘Weet je wat?’ zegt ie, ‘ga naar een makelaar en vraag in welke wijk huizen te koop staan waar jij wilt wonen.’ Nou, ik vragen, hij geeft twee: bij de Amsterdamsestraatweg en Kanaalstraat. Is goed, ik gebeld, hij zegt: kom om één uur kijken in de Javastraat. Hij laten zien alles, 31.500 gulden, beneden- en bovenhuis te koop. Een beetje onderhandeld, oké huis gekocht. Ik weer naar de chef. Ik zeg: ik wil dat huis kopen, maar ik heb echt waar geen geld. ‘Oké’, zegt hij, ‘kom maar zitten, hoeveel moet je hebben?’ Zo en zoveel. Hij pakt de telefoon, overal gebeld. Hij zegt: ‘Binnen één week staat er 10.000 op jouw rekening, een lening via het bedrijf, zonder rente.’

Ali met zijn zoon Talât in de Javastraat. Foto: archief

Citaten uit het boek Lombok wereldwijk, gebaseerd op interviews met 40 Lombokse wijkbewoners. Door Jos Bours, Dianne van Erning, Jan van Sas Uitgeverij Buono ISBN 90-76498-02-4. Verkrijgbaar in bibliotheken en antiquarisch via het internet.