Jos Bours (1946) is geboren in Zuid Limburg. Vanaf 1970 woont hij in Utrecht. In 1977 richtte hij met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op wat hij meemaakte in die jaren en de bijzondere ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd. 

Heb je het over de jaren zeventig en over de wijk Pijlsweerd, dan kun je niet heen om Hennie de Jong, buurtbewoonster en actievoerster. Moeder van zes kinderen die ging studeren op de Sociale Academie in Driebergen en daar haar diploma haalde. Op het gemeentehuis wist iedere ambtenaar, die met de Amsterdamsestraatweg en omgeving te maken had (en menig raadslid) wie zij was. Die moet je niet tegen je hebben, vertrouwde een politicus me ooit toe terwijl hij bezorgde gebaren met zijn hand maakte in de buurt van zijn keel.

Kwam ze dan uit een rood nest? Was ze al vanaf haar vroegste jeugd dwars en politiek bewust? Of had ze, gestudeerd en hoorde ze tot de generatie linkse studenten?

"Ik gestudeerd? Ben je gek! Ik politiek bewust? Man, ik bemoeide me helemaal niet met politiek. Ik was ook helemaal niet actief in de buurt. Ik deed gewoon het huishouden met zes kinderen, af en toe ging ik klaverjassen en bij verkiezingen stemde ik Boer Koekoek want die vond ik zo lekker gek praten. Wist ik veel! En ik werkte ook een tijdje bij de Hema en daar won ik vaak taarten als beste verkoopster. Stond je je uit te sloven om op een dag zestien extra paashazen te verkopen voor die lui.

Mevrouw, kan ik u nog een plezier doen met een paashaasje? Extra voordelig deze week, hoor!

En dan was ik de beste. Wat een uitslover!

Alles veranderde in 1972. Toen kregen we een brief in de bus dat we de huur van onze huizen moesten harmoniseren naar de huur van nieuwbouwhuizen. Moet je nagaan: we hadden geen douche maar wel allerlei mankementen aan die ouwe huizen. Ik werd zo kwaad. Ik ging naar de buurvrouw en samen zijn we de straat afgelopen om mensen op te trommelen. Dan belden we aan om handtekeningen te krijgen waarmee we naar de gemeente wilden gaan. Weiger die huurverhoging! Dus dan moet je de mensen overhalen om mee te doen. Nou, makkelijk was anders.

'Ach wijfie, dat haalt toch allemaal niks uit. Die zakkenvullers doen toch precies wat ze willen. Gaat toch lekker naar je kinderen.'

Ja daag!

En ik maar lullen. En ik merkte dat ik kón lullen. Ik kreeg ze uiteindelijk warm. En daaruit is toen het actiecomité Pijlsweerd ontstaan."

Dat actiecomité Pijlsweerd kreeg aardig wat voor mekaar. Maar niet alle bewoners waren trots op hun buurtgenote. De plaats voor een vrouw was in huis: bij de kinderen en haar man. De ruiten moesten blinken, niet dat de mensen zeiden: "Kijk, wat een vissekom daar bij dat luie wijf", dát was belangrijk. Oké, een naaicursus, een breicursus, prima, dat kwam het huishouden ten goede. En een werkhuissie als het niet anders kon. Want de man wilde het 't liefst alléén verdienen, dat was zijn eer. (Die hadden mannen toen nog). En als je dan als vrouw en moeder van zes kinderen om half vijf ergens op het stadhuis zat om een wethouder op andere gedachten te brengen, nee, daar waren geen lovende woorden voor.

'Om half vijf komt je kerel thuis en dan hoort de warme hap op tafel te staan. Klaar! Een moeder van zes kinderen en dan niet thuis zijn... wat ‘n verschut!'

Het waren de opstandige jaren zeventig, ook in de volkswijken begon het te broeien. Maar o, wat moest er nog gewrikt en getornd worden aan dat beeld van waar een vrouw en vooral een moeder zich aan te houden had. Toch weet ik zeker dat Hennie de Jong – ondanks alle geklets en gesmoes - voor veel vrouwen in de buurt een voorbeeld is geweest, dat ze tegen haar opkeken en zich aan haar probeerden op te trekken.

Hennie de Jong zingt tijdens een 1-mei bijeenkomst. Foto: archief Bours