Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

Vorige week beschreef ik hoe de Utrechters reageerden op de komst van buitenlanders in hun wijk en hoe Marlies in Kanaleneiland probeerde een stuk te gaan maken over dit onderwerp.

Maar voordat ik verderga op Kanaleneiland, ga ik een stuk terug in de tijd. Naar de jaren zestig. Die buitenlandse jongens, hoe kwamen die eigenlijk in Utrecht terecht?

In de jaren vijftig en zestig kende Nederland een spectaculaire economische groei. Bedrijven zaten te springen om mensen. De zoektocht naar andere, buitenlandse, werknemers begon. Eerst waren dat vooral Hongaren, Italianen en Spanjaarden. Maar tussen 1960 en 1973 kwamen zo’n 65.000 Turkse migranten naar Nederland.

Ooit interviewde ik drie mannen uit de wijk Lombok, Mustafa uit Karaman, Ali uit Edirne en Aziz uit Nador. Zij vertellen hoe het er destijds aan toeging.

Mustafa op de Oudegracht. Foto: Archief

Mustafa: We kregen een keuring, als dieren en dan nog niet zo streng! Echt waar. Vreselijk! In 1964 was dat. De tanden werden nagekeken, had je een gaatje, moest gevuld. Ik moest een brug, anders mocht ik niet naar het buitenland. Je moet helemaal spiernaakt gekeurd van tien artsen, bloeddruk en alles, moet je bukken om te kijken of… Van de voorkant, van je piemel tot de achterkant. Het spijt me als dit niet leuk verhaal is, maar… Dat waren Turkse artsen ja, in opdracht van de Nederlandse overheid.

Ik vroeg aan de artsen: “Waarom doet u dat?” Zeiden ze: “Ja, jongen, dat is om te kijken als jij homo bent of niet. Als je homo bent, ga je niet.” Zo werden wij gekeurd. Met een hele groep jongens. Platvoeten mocht niet, je moest helemaal gezond zijn. Ik denk dat dieren niet zo streng gekeurd worden. Sommige mensen hebben geweigerd. Ik ben stadmens. Maar sommigen kwamen van een dorp en dan weigerden ze, want dat was een belediging, minachtig. Maar ik dacht: Mustafa, je moet doorzetten! Maar toen we kwamen op het op het Centraal Station, daar stond het blaasorkest van de fabriek met muziek! Daar voelde ik: merhaba! Welkom!

Ali: Wij waren met 3 of 4 man op één kamer, iedereen betaalde 15 gulden per week; moeilijk, was moeilijk. Je moet eten maken samen. Dan gaat de een eten maken, jij moet wachten, hij is klaar dan ben jij aan de beurt. Zelf wassen. Ik kom ’s avonds uit het werk, ik maak warm water met zeep, doe mijn kleding in een emmer, de hele nacht. De dag erna uithangen om te drogen. In de winkel: kaas kopen en met gebarentaal eieren. Moeilijk om uit te leggen (hij doet een kip na: toktoktok) Lachen!

 Aziz in park Oog in Al

Aziz: 27 september 1965 kwam ik in Lombok. In de Riouwstraat. Kleine straat, ik zag geen horizon. Geen stof, geen zand, geen takjes op de grond. Overal stenen. Alles in huis daar was klein, smalle trappen. Ik kon me niet wassen daar. Niks. Dus ik ging iedere zaterdag nieuw overhemd kopen. Pas later in het badhuis ging ik douchen. Maar Lombok was leuk: Kanaalstraat was leuk. Ik woonde in de Riouwstraat op een kamertje. Vader werkte bij Werkspoor. En ik at mee met het gezin. Heel in begin at ik ook varkensvlees. Heel lekker… Ik at gewoon. Zo was het toen. Ik was niet heilig. Pas op voor heiligen!

Als je buurman éénmaal een pelgrimstocht naar Mekka heeft gemaakt, houd hem in de gaten.

Als hij twee keer gaat, zorg dat je hem niet tegenkomt.

Als hij drie keer gaat, verhuis naar een andere straat!

Denk eens in mijn hoofd: ver weg van huis, ik kende niemand, een heel andere cultuur. Er was maar één ding belangrijk: geld verdienen. Voor naar Marokko, voor beter leven daar.

Aziz met Marokkaanse vrienden op de Catharijnekade.

Citaten uit het boek Lombok wereldwijk, gebaseerd op interviews met 40 Lombokse wijkbewoners. Door Jos Bours, Dianne van Erning, Jan van Sas Uitgeverij Buono ISBN 90-76498-02-4. Verkrijgbaar in bibliotheken en antiquarisch via het internet.