Henk Westbroek - Ik at een appeltje en las ondertussen de bijsluiter van een doosje paracetamol. Op pagina 12 stond dat in één op de miljoen gevallen na gebruik van zo’n pilletje er spontane vruchtafdrijving plaats kan vinden. Dat heb ik dan weer, dacht ik, terwijl ik een seconde nadat ik zo’n paracetamolletje nam naar het toilet moest rennen; vruchtafdrijving van mijn handgoudrenet! 

Toen ik op pagina 44 las dat twee op de 163 miljoen paracetamolgebruikers na twee slikbeurten zomaar in een Indiaan veranderen, besloot ik nooit meer een bijsluiter te lezen. Ik heb niks tegen Indianen, begrijp me niet verkeerd, ik blijf alleen liever mezelf, want daar ben ik nou eenmaal aan gewend.

Ik informeerde de apotheker over mijn bijsluiterbeslissing en die feliciteerde me met mijn verstandige besluit. Hij voegde daaraan toe dat het een illegale felicitatie was, want volgens de regels moet hij mensen juist aansporen bijsluiters goed te lezen. Met als gevolg dat zijn apotheek overspoeld wordt met bijsluiterlezers, die oprecht menen dat, na het plakken van een dinopleister op een bekrast kinderarmpje, het kleutertje direct gedrag ging vertonen dat verdacht veel leek op dat van een ernstige suikerziektepatiënt.

Ik hoef zelf ook maar iets te lezen en ik denk dat ik het heb, dus ik begrijp de bezorgdheid van zo’n ouder honderd procent. Moeten bijsluiters dan ongelezen blijven? Nee, natuurlijk niet, maar ze moeten wel gelezen worden door mensen die er voor geleerd hebben door de bomen het bos te zien. De apotheker dus.

De mijne controleert ongevraagd altijd even of een nieuw medicijn wel goed past bij de medicijnen die ik al consumeer. Een doodenkele keer adviseert de apotheker de arts vervolgens maar een ander middel voor te schrijven om het kwaaltje dat bestreden moet worden te verhelpen. Medicijnen zijn net mensen eigenlijk; die passen ook niet altijd goed bij elkaar.

Sinds kort krijg ik een medicijn dat uitsluitend verstrekt wordt in de apotheek van het ziekenhuis. De apotheek van het UMC heeft een dramatisch tekort aan mensen. Je moet er een nummertje trekken, je mag je daarna met dat nummertje melden aan een balie en vervolgens begint het wachten. Als het meezit een uurtje, als het wat minder meezit een bescheiden halve dag.

We leven in ongeduldige tijden, dus na een kwartiertje gaat elke tiende wachtende al bozig aan de meldbalie vragen hoe lang het allemaal nog moet duren. Van de mensen die langer dan een uur moeten wachten wordt de kleinste helft, als ze eindelijk aan de beurt zijn, schuimbekkend boos op de apothekersassistenten. Die dames -en een enkele heer- werken zich drie slagen in de rondte, omdat de directie van het UMC het niet van groot belang vindt de apotheek van voldoende apothekersassistentie te voorzien.

Die directie hanteert daarbij stilzwijgend de opvatting dat de goed en langdurig opgeleide dames meer dan voldoende verdienen om de stront van boze klanten als fooi te moeten accepteren. Een apothekersassistente in het UMC - eentje met 20 jaar ervaring - vertelde me dat ze 1800 euro in de maand verdient, dus niet direct een directiesalaris.

Sterker nog, als de directeur die de klanttevredenheid in het ziekenhuis permanent moet monitoren het veld zou ruimen, dan zou van dat ene salaris de hele apotheek van het UMC van voldoende medewerkers voorzien kunnen worden. Dat zou de klanttevredenheid enorm stimuleren en het ziekteverzuim onder de apothekersassistenten ook nog eens doen verminderen. Iedereen blij; als die overbodige directeur tenminste een rijke afvloeiingsregeling krijgt.

(Deze column verscheen eerder in De Oud-Utrechter en is met toestemming van de auteur overgenomen. De foto bij dit artikel komt van de website van het UMC.)