De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 94.

Louis Engelman - Hans van Ginkel, oud-rector magnificus van de UU, wil – als we over de bedreigingen praten - verder kijken dan de grenzen van de gemeente of die van Nederland. Met zijn grote ervaring in het buitenland heeft hij een andere visie op de positie van Utrecht.

‘Kijk, Singapore is een stad én een land. Maar Nederland is behalve land feitelijk ook één stad. Zo wordt dat in het buitenland gezien. Alleen weten de Nederlanders dat nog niet. Ik praat daarom altijd over ‘Holland City’ als stad en over The Netherlands als land.’

Hij maakt de vergelijking met steden als Beijing of Tokyo. ‘De Japanse hoofdstad telt 30 miljoen inwoners op een grondgebied dat twee keer kleiner is dan Nederland. Toen ze de bioscoop CineMec bouwden in Leidsche Rijn dachten velen: wat gek, zo ver weg. Maar in Tokyo is het heel gewoon om even de trein te pakken om naar de bios te gaan. In Utrecht is dat over twintig jaar net zo gewoon.’

Wel moet het bestuur ervoor zorgen, aldus Van Ginkel, dat de stadskernen als Leidsche Rijn, Lombok enz. hun eigen karakter blijven behouden. Dat is heel belangrijk. Want juist die eigenheid moeten de bewoners van die wijken zich kunnen identificeren.’

Hans van Ginkel.

Wat het Utrecht Science Park betreft houdt Van Ginkel ook die brede visie. ‘Binnen dat concept van ‘Wetenschapscentrum Utrecht’, zoals dat in de jaren negentig werd ontwikkeld, vallen ook De Bilt, Soesterberg, Zeist en Amersfoort. Je moet alleen zorgen dat je de verbindingen optimaliseert. Dus waarom zou de tramlijn eindigen in De Uithof? Trek die door naar Bilthoven en Driebergen-Zeist.

Wat Utrecht vooral niet moet doen is ‘de kip met de gouden eieren slachten’, vindt hij. ‘En dan heb ik het over de kennissector, de jongeren in de stad. Je hoeft voor hen geen stimulerend beleid te voeren, veel eerder zal je je op het ‘omgevingsbeleid’ moeten richten. Zorg dat je die jongeren niet met je regelgeving in de weg zit bij de ontwikkeling van hun ideeën.’

En dat moeten we volgens Van Ginkel ruim zien. ‘Een groot gevaar is als de stad alleen naar zichzelf blijft kijken. Waar Utrecht sterk in is, maakt onderdeel uit van een groter geheel. Ze roemen wel de Utrechtse game-industrie, maar in feite groeit die in de slipstream van Amsterdam. Dat moet je gewoon erkennen en niet in een competitiegevoel terecht komen.’

Als voorbeeld noemt hij de komst van Danone naar de Uithof. ‘Maar Friesland Campina zit echt wel in Wageningen. Dus zorg dat je weet wat die ander doet en werk zoveel mogelijk samen. Het mooiste is als anderen vertellen waar je goed in bent. Klop jezelf niet op de borst. Publiciteit in de internationale media, daar heb je meer aan.’

Ambitie, dat is wat Utrecht nodig heeft in de ogen van Van Ginkel. ‘Bescheidenheid is eigenlijk de belangrijkste bedreiging, dat kan heel negatief uitpakken. In de jaren tachtig stond de Universiteit Utrecht bekend als een grijze muis. Tot we meer initiatief en lef gingen tonen. Nu heeft gericht onderzoeks- en onderwijsbeleid de UU naar zeer hoge plaatsen op de internationale rankings gebracht, vaak als beste van Nederland en bij de eerste tien van Europa.’

Er is alle reden om zelfbewust te zijn, meent Van Ginkel, en te zeggen: Wij zíjn Utrecht! ‘We mogen gezien worden. Tot die conclusie waren veel buitenlanders al lang gekomen, nu de Utrechters zelf nog.’

Die redenering kan Jaap Zwart, oud-CDA-wethouder, alleen maar beamen. Utrecht mag niet stilzitten. ‘Want Europa’, zegt hij, ‘vormt feitelijk de grootste bedreiging.’ Hij wil daarmee zeggen dat het profijt van nu, nog niet de winst van later hoeft te zijn. Zwart: ‘Let wel. We liggen dan wel centraal in Nederland, maar niet in Europa!’

De indicaties daarvoor zijn er volgens hem al. ‘De grote regionale kantoren zijn al opgehouden te bestaan. Die zijn onderdeel van multinationals geworden. De Amev is verdwenen, het hoofdkwartier van Douwe Egberts zit in Amsterdam.’ De ‘economische return’ van deze bedrijven is daardoor, aldus Zwart, op een veel lager niveau komen te liggen.

Utrecht moet daar volgens hem op letten. ‘Het feit dat de Rabobank in Utrecht zit is voor de stad van gigantisch belang. Zonder de Rabo was de Tour zeker niet naar Utrecht gekomen.’

Roderik Ponds van de ‘Atlas voor Gemeenten’ vraagt zich wel af in hoeverre de gemeente zelf kan beslissen over wat er in de stad gebeurt. ‘Welke rol hebben de Jaarbeurs en Klépierre (voorheen Corio) daarin? Want eigenlijk is het natuurlijk wel raar dat je rondom de Jaarbeurs, in wezen midden in de stad, zo’n enorme oppervlakte aan parkeerruimte hebt. Ook de financiële invloed van Klépierre lijkt me een enorme machtsfactor. Ik denk dat de belangen van een commercieel bedrijf niet altijd overeenkomen met die van de stad. In veel gevallen zal dit wel het geval zijn. Want beide profiteren van een groei. Maar het is wel goed om de positie van de stad goed in de gaten te houden.’

Volgende deel: ‘Stad moet gevoel van huiskamer behouden’