Henk Westbroek - Ik ben al zo oud, dat ik de tijd nog meemaakte dat er in Utrecht achterbuurten waren. Achterbuurten bestaan niet meer. Het waren trouwens geen buurten waar mensen woonden die ronduit achterlijk waren, maar ze werden bewoond door mensen die ver achter gebleven waren. In de ogen van de voorlopers.

Er woonden mannen en vrouwen die voor hun brood een vak beoefenden waarbij in de eerste plaats de handen in plaats van de hersenen gebruikt werden. Denk aan dat van loodgieter, tuinman, of fietsenmaker. En, erger nog, ook mensen die ongeschoold arbeider waren; zoals straatveger, taxichauffeur of marktkoopman.

Bewoners van achterbuurten hadden massaal de opleidingen voor maatschappelijk hoger gewaardeerde beroepen gemist, zoals dat van bankmedewerker, journalist of tandarts. U zou nu kunnen tegenwerpen dat een tandarts en een loodgieter allebei met hun handen werken dus een tandarts waarschijnlijk vroeger ook een pure achterbuurter was. Dat is nooit zo geweest want tandartsen verdienden ook toen al 5 keer zoveel als  loodgieters dus tandartsen woonden in duurdere huizen en die lagen nooit in een achterbuurt.

Achterbuurten werden, moet ik vooral niet vergeten te zeggen, bevolkt door mensen met lagere inkomens. Waar voor de zuiverheid bij gezegd moet worden dat niet iedereen met een laag inkomen een achterbuurter was. Dominees en priesters die vanouds niet zo’n rijk inkomen hebben, werden namelijk - zelfs als ze in een achterbuurt woonden - niet als achterbuurter gezien. Dat kwam simpelweg omdat deze religieuze gidsen de Hogere Burger School (de HBS) doorlopen hadden.

Deze voorloper van de middelbare school van nu leidde mensen in vijf jaar op tot Hogere Burger. En het waren de Hogere Burgers die mochten vaststellen wat de lagere medemensen waren. Dat waren die achterblijvers die dus in een achterbuurt woonden.

Er werd door de overheid van alles gedaan om die achterbuurters hun buurt te laten ontvluchten. Om ze perspectief te geven zoals dat wel eens genoemd werd. Leraren op lagere scholen werden geïnstrueerd de ouders van de beste leerlingen over te halen ze naar de HBS te sturen in plaats van ze een vak te laten leren. Er werden buurhuizen gesubsidieerd waar het lagere volk gratis cursussen kon volgen om zich op te werken. De woningbouwcorporaties gingen de kleine woningen een maatje groter bouwen en mèt een douche.

Kortom, de Hogere Burger deed zijn best om de lagere burger te verheffen, zoals dat in PvdA-jargon heette. En hoewel dat soms lukte – ik ben zelf een voormalig achterbuurter omdat ik naar de HBS op de Kruisstraat mocht - bleven achterbuurten toch bestaan. En wie wil er nou een stad met achterbuurten besturen? Een stad waarbij de verheffing van het volk blijkbaar niet zo gelukt is? De oplossing lag in een nieuwe naam. Eerst ging een achterbuurt een achterstandswijk heten en de uit Utrecht afkomstige PvdA minister Mev. Vogelaar ging nog een stapje verder door achterstandswijken om te toveren tot krachtwijken.

Toen er mensen waren die dachten dat daar dus alleen maar krachtige, sterke mensen woonden, werden ze van Krachtwijken met een kleine taalkundige ingreep omgedoopt tot Prachtwijken. De mensen die er wonen zijn mooi, het openbare groen is er wonderschoon, de huizen zijn er mooier dan die in de buurt van het Wilhelminapark, kortom Achterbuurten zijn binnen 40 jaar  Prachtwijken geworden. En wat  moet je in de eerste plaats doen met alles wat prachtig is? Je moet het behouden.

(Deze column verscheen eerder in de Oud-Utrechter en is met toestemming van de auteur overgenomen.)