Maandag 7 mei 1945 - Agent De Waard vertelt over de terugkeer in het Utrechtse politiekorps na zijn onderduik.

Er is afgesproken, dat als de rood-wit-blauwe vlaggen op de Utrechtse Domtoren zijn uitgestoken, wij ons moeten melden op het stadhuis. Op 7 mei, om 11.30 uur, is het dan zover. Samen met een ook ondergedoken agent wandel ik tussen de feestvierende massa’s naar het stadhuis. Allerlei vragen spelen door ons hoofd. Wie zal de leiding van het korps krijgen? Wie zullen er allemaal ontslagen worden?

In de raadszaal van het stadhuis worden we netjes ontvangen met koffie. Ik schat, dat er zo’n 200 politiemannen aanwezig zijn. Eén van mijn ondergedoken collega’s, Van Eijck, zie ik druk praten met een paar inspecteurs. Aan zijn houding kan ik zien dat hij de leiding van het Utrechtse korps heeft gekregen. Aan zijn zijde herken ik de gemeenteveldwachter Van Oudenrijn. Hij loopt van alles te regelen, stuurt mensen weg en geeft orders, het lijkt wel of hij de ‘Baas’ is geworden. Mijn collega zegt: ‘Als hij tegen mij zegt wat mij niet aanstaat, sla ik hem gelijk op zijn gezicht, de uitslover. In de oorlog blijven en nu alweer praatjes’.

De NSB-ers van ons korps zijn er niet meer bij. Vanaf een lijst worden deze ochtend in de raadszaal tal van namen afgeroepen van collega’s, die met onmiddellijke ingang op non-actief worden gezet. De ‘zwaardere’ gevallen zijn geschorst, de anderen gestaakt. Het is een vreemde sfeer: wij in burgerkleding en de meeste anderen in uniform. Zij zijn gebleven tijdens de bezetting en bereid geweest ons te arresteren.

(Bron artikel: Grenzen aan gehoorzaamheid van Arnold Vernooij)