Little Steven and the Disciples of Soul speelde dinsdagavond 28 november in TivoliVredenburg en dat maakte veel los bij recensent Peter Oostveen.

Door Peter Oostveen - Het is 26 april 1983. Ik ben bij de soundcheck van Little Steven and the Disciples of Soul in Muziekcentrum Vredenburg. Ik ben 18 jaar en mijn muzieksmaak stuitert alle kanten uit. Van Elvis tot en met de Dead Kennedys. Van Genesis tot en met Fischer Z. Maar, vooral mijn passie voor de jaren 80 post-punk wordt aangewakkerd: Joy Division, The Sound, Comsat Angels, Echo & the Bunnymen etc.

Een half jaar eerder, in oktober 1982, heeft Little Steven me met een harpoen in mijn “soul” geraakt. Geheel vanuit het niets. Tijdens de uitzending van een magische “Rock Palast-nacht”. In de huiskamer van mijn ouders in Overvecht. Om de nachtrust van mijn ouders niet te verstoren met de lampen uit, koptelefoon op en het cassettedeck afgestemd op de Duitse radio voor de rechtstreekse uitzending.

Little Steven maakt een soort van soul-rock. Net zoals Springsteen of Southside Johnny dat doen, eigenlijk niets bijzonders. En al helemaal niets vergeleken met de iconen van dat moment: de maniakale Nick Cave, de onstuimige Jeffrey Lee Pierce van The Gun Club, de naargeestige Genesis P. Orridge van Psychic TV. Maar Little Steven is anders dan Springsteen en Southside Johnny, en ook weer anders dan de vergelijkbare Mink Deville. Little Steven is gewoon een punker, een garagerocker, een soul anarchist en zigeuner. Het maakt ‘m niet uit waar hij zijn versterker en boxen neer zet en voor hoeveel man: gitaar inpluggen en knallen.

Met zijn 10-koppige band verzorgt hij op dat Rock Palast-podium op bezeten wijze een hoogmis voor de soul. Die nacht stroomt de soul vanuit de krochten van New York gloedvol door de beeldbuis rechtstreeks de huiskamer binnen. Little Steven is de hogepriester, zijn muzikanten de misdienaars en wij zijn die nacht de “Disciples of Soul”. De rest van de Rock Palast-nacht boeit me niet meer. Onmiddellijk na het concert draai ik de zojuist gemaakte cassetteband nog een keer af. Aan slapen kom ik niet meer toe.

April 1983
Een half jaar later bevind ik mij dus in Vredenburg bij de soundcheck. Na wekenlange spanning uiteindelijk bloednerveus voor deze confrontatie. The Disciples of Soul ogen in het echt nog onstuimiger en vervaarlijker dan tijdens de Rock Palast-uitzending. Als ware het een levensgevaarlijke New Yorkse gang, allemaal strak gestoken in een lange leren jas met band-logo. De uit de beruchte punkband “The Plasmatics” gerekruteerde bassist Jean Beauvoir staart mij van onder zijn hanenkam met priemende ogen aan: “wat moet dat jochie hier” lijkt hij met zijn hele torso uit te drukken. Percussionist La Bamba, zelfde laken een pak. In mijn fantasie plaats ik hem in zijn natuurlijke habitat als een Godfather binnen een syndicaat van bedenkelijke allure.

Veel indrukken op dat moment. Mijn lichaam zindert nog na van mijn ontmoeting kort daarvoor met Little Steven zelf. Buiten op straat bij de geluidswagen van de NOS, waar hij instructies geeft voor de rechtstreekse radio uitzending van die avond. Voor mij komt hij van een andere planeet, een buitenaards wezen, niet van deze wereld in ieder geval. Ver weg van mijn leven dat op dat moment voornamelijk draait om het halen van een HAVO-diploma op College De Klop in Overvecht. De ontmoeting is kortstondig, maar hartelijk: ik groet ‘m, spreek ‘m aan en zeg de dingen die een fan tegen zijn idool zegt. Hij neemt mijn lofbetuigingen vriendelijk in ontvangst. We hebben ’t over de setlist van de Rock Palast-nacht en die van de komende avond. Een paar kleine verschillen maakt hij duidelijk. Vanzelfsprekend moet hij door. Maar goed, ik had zijn handdruk en zijn persoonlijke aandacht.

Die avond treed ik buiten mijzelf. Er is geen verleden, geen toekomst, er zijn geen filters tussen mij en het podium. De vocalen en blazers vloeien als een alles verzengend vuur rechtstreeks mijn ziel binnen. Op dat moment heb ik al de nodige concerten in Paradiso, Tivoli en de Vrije Vloer gezien, voornamelijk grauwe New Wave-bands. Maar, dit is anders. Dit is geen “dansen op de vulkaan”, fatalistisch uitkijken naar de Apocalyps. Dit is het vieren van het leven. Een kloppende slagader die voert naar verbondenheid, solidariteit, vriendschap...naar “SOUL”. Little Steven verlaat die avond met z’n “disciples” een zwartgeblakerd podium. Ook die avond kan ik de slaap niet vatten, te veel adrenaline in mijn lijf. Die dag erop verknal ik een repetitie voor Economie. ’T zal allemaal wel.

Little Steven is als solo artiest tientallen jaren uit beeld. Geen platen, geen tournees. Wel als de vaste gitarist in de E-street band, de begeleidingsband van Springsteen. En hij speelt in een serie “De Soprano’s”. Bij mij is hij echter niet uit beeld. Na vier decennia zo goed als wekelijks concerten brandt hij nog steeds in mijn ziel. De keren dat het met mijn muziek-compagnons ter sprake komt, “je beste optreden ever” hoef ik nooit na te denken: 26 april 1983, Muziekcentrum Vredenburg.

Krantenrecensie uit 1983.

2017
En opeens is hij daar weer, in de zomer van 2017, vanuit het niets. Met zijn beste plaat ever, “Soulfire”. Zonder de plaat nog te hebben kunnen beluisteren spoed ik mij naar Carré. De onbekendheid met zijn nieuwe repertoire maakt niets uit. Vanaf de eerste akkoorden maakt hij duidelijk waar ’t deze avond om draait: Soulfire, Soulfire en nog eens Soulfire. Bij deze Little Steven geen vlammetje, maar nog altijd een hels inferno. En wederom verbondenheid, solidariteit en vriendschap. Dit laatste onder andere op het einde van het concert als Southside Johnny op het podium verschijnt en de 2 veteranen gezamenlijk de toegiften doen. Als ik die avond de trein naar Utrecht pak is me één ding duidelijk: Little Steven is nog altijd mijn live act nummer één.

Het is 28 november 2017 en Little Steven is voor ’t eerst in onderhand 35 jaar weer in Utrecht. Ik bevind mij wederom in de grote zaal van TivoliVredenburg die er ondanks de verbouwing hetzelfde uit ziet als in april 1983. Ondanks de overweldigende hernieuwde kennismaking van afgelopen zomer merk ik dat ik gespannen ben. Ik zit er natuurlijk niet op te wachten dat de magie van mijn “beste concert ever” zo meteen in dezelfde zaal als toen wordt overschaduwd door een mat of kleurloos gebeuren. Ik zal in mijn leven zo’n 1500 optredens hebben gezien en ik maak me er wel eens zorgen over: “is mijn muziekbeleving niet wat vervlakt, weggeëbd”?

Setlist

Little Steven is gekomen met één missie, namelijk om mij met één muzikale mokerslag van mijn twijfel af te helpen. Hij komt op, overziet en verbrijzelt met zijn sloophamer in één klap mijn veronderstelde vervlakte muziekbeleving. Van zacht heelmeesterschap heeft deze slaggitarist nog nooit gehoord. Vanaf de eerste aanslag is Vredenburg een smerige New Yorkse achterbuurt waar de gekte, wanhoop, drek, de “SOUL”, van de muren rechtstreeks de riolen in druipt. Zijn soul overstijgt muzikaal alles, ik zie beelden voor me van Talking Heads, Ramones, Lou Reed, Blondie. Ik zie panorama’s met bendeoorlogen, psychopaten en menselijk verval.

Maar bovenal zie ik een profeet, geen onheilsprofeet die het einde der tijden predikt, maar een profeet van de liefde. Zijn boodschap van liefde is er niet één van “survival of the fittest”, buitensluiting of sociale onderdrukking, maar van broeder- en zusterschap, solidariteit en verbondenheid. Deze avond is hij de profeet die een bed van bloesem in de woestijn wortel laat schieten. Ik moet denken aan de recensie die de Utrechtse popjournalist Ron Blansjaar in 1983 over het optreden schreef: “Rock and roll is voor Little Steven geen entertainment, maar een kracht die de wanhoop overwint”. Little Steven dwingt zijn bezoekers tot onvoorwaardelijke overgave en om tijdloos en één te worden binnen de soul.

Na twee en een half uur vurige prediking verlaat de profeet van de grote stads-soul zijn spreekgestoelte, zijn volgelingen verlicht achterlatend, weer verder op weg naar nieuw te bekeren continenten. En ik, wat moet ik nu? Na zijn gebruikelijke en ook onverwoestbare toegift “I Don’t Want To Go Home”. Er rest mij niets anders dan, fysiek gescheiden van mijn leermeester, huiswaarts te gaan. En dat doe ik dan ook. Getooid met een wit licht afgevende bandana en bedekt onder de geloofsmantel van de soul verdwijn ik met sacrale tred de nacht in. Een sacrale tred op Utrechtse bodem. Wetende dat ik de slaap niet zal willen kunnen vatten.

(Naschrift: als er iemand is die beschikt over de volledige “Moondogs”-opname van 26 april 1983 dan hou ik mij van harte aanbevolen, mijn gezinsleden hebben toen kans gezien een deel van het concert op tape te zetten, maar er ontbreekt helaas ook een gedeelte.)