Raymond Taams - Ik trok het oude dorp aan als een nieuwe jas, of in ieder geval als een jas die heel lang onderin de kast had gelegen. Een jack dat rook naar een zomer van twintig jaar geleden, toen ik voor het laatst in Breukelen was. In de stad kon ik die kop van mij op het laatst niet meer verdragen, steeds nadrukkelijker zag ik mezelf zitten op mijn vaste plekken, in parken of cafeetjes. Altijd in mijn eentje.

Op een juni-avond in dat vreemde jaar 2020, liggend op de bank in mijn eenkamerflat op tweeëntwintig hoog aan de rand van Utrecht, dacht ik opeens weer aan het appartement aan de jachthaven op de Scheendijk bij Breukelen. Precies twintig jaar daarvoor verbleef ik er een drietal weken met mijn moeder en zus. Achttien was ik destijds, mijn ouders lagen in scheiding. De reden was de aids van mijn vader, die een dubbelleven met mannen aan het licht had gebracht.

Ma bleek niet besmet, maar is de schok uiteindelijk nooit te boven gekomen. Ze stierf op mijn vijfendertigste, ruim twaalf jaar na mijn vader. Na de verkoop van het ouderlijk huis bleef er voor mijn zus en mij allebei een ton over. Van 2017 tot 2020 leefde ik van dat geld. Een betaalde baan had ik al heel lang niet meer. Rond mijn dertigste verjaardag zei ik, ondanks een afgeronde HBO-opleiding, de werkende wereld definitief vaarwel. Het was me allemaal te nep, en ik was opgegroeid met nep, ik kon dat niet meer aan.

En toen, halverwege de zomer van 2020, was ik opeens terug op de Scheendijk. Met de laatste twintigduizend euro van de erfenis had ik voor een jaar een gemeubileerd appartement gehuurd aan de jachthaven. Tussen de eerste gedachte eraan en het besluit om mijn flat op te zeggen en mijn spullen te verkopen, zaten precies drie weken. Een hevig terugverlangen naar het najaar van 2000, het najaar van de bevrijding, was de belangrijkste motivatie. In die eerste herfst van het nieuwe millennium scheurde ik het behang – spierwit met zo’n tuttig reliëfmotief – van de muren van mijn zolderkamer. Het ouderlijk huis was aan mijn moeder toegewezen, pa kon me niks meer maken. Hoewel ik studeerde, was op kamers gaan voorlopig geen optie. Sociaal gezien was ik hier te onbeholpen voor, ik was achter hekken opgegroeid.

*

Met een grote rugzak stapte ik uit op station Breukelen. Vanaf daar liep ik naar de Kerkbrink in het centrum, het was er stil, met hier en daar een pluk bejaarden op een terras. 

De eerste weken bleef mijn actieradius beperkt tot het luisteren naar nieuwsgerelateerde podcasts, zittend op mijn balkon, turend over het water. Sinds het uitbreken van de coronacrisis in maart hield ik de actualiteit nog nauwgezetter bij dan daarvoor. Het koor van commentatoren klonk unisono: dit was de zwaarste crisis sinds de jaren dertig van de vorige eeuw, misschien wel zwaarder. Steeds nadrukkelijker begon ik mijn leven als een slechte grap te beschouwen; gedurende de eerste twintig jaar van mijn volwassenheid was het gezin waar ik uitkwam ingestort, nu was de rest van de wereld aan de beurt. Even overwoog ik serieus de politiek in te gaan, wellicht kon ik mijn verworven overlevingsvaardigheden aanwenden voor het landsbelang.

Overdag gebeurde er opvallend weinig in de jachthaven – hier en daar een bruinverbrande babyboomer die zijn boot stond te schuren op de smalle steiger – en ‘s avonds was het er uitgestorven. Meestal maakte ik, bij een ondergaande zon, een lange wandeling door de achterliggende weilanden, slechts gestoord door het geluid van krekels en door dikke vliegen die me even aantikten en meteen weer wegvlogen. Het was heerlijk om die rust te voelen na het gejaagde decennium dat achter me lag. Ik was laat met relaties, rond mijn dertigste had ik nog nooit echt een vriendin gehad.

Na het besluit om niet meer te werken leefde ik een jaar van spaargeld en had ik alle tijd om datingsites te ontdekken. Vervolgens beleefde de smartphone zijn doorbraak, met alle bijbehorende datingapps. In de jaren tien was ik eigenlijk de hele dag met vrouwen bezig. De gemeente gaf me bijstand omdat ze verder ook niet wisten wat ze met me aan moesten. Hoewel ik met honderden vrouwen afsprak en veel seks had, bleek een langere relatie niet voor me weggelegd. Ik was te nerveus, te schuw, te dicht op de huid gezeten in dat ouderlijk huis. Met Judith, een dromerige handvaardigheidsdocente, hield ik het het langst vol; na vijf maanden zei ze dat ze me niet meer kon volgen.

Hier aflevering 2