Raymond Taams - Al decennia probeer ik een Bekende Nederlander te worden, niet omdat ik zo nodig met mijn smoel op tv moet of herkend wil worden op straat, dat laatste lijkt me zelfs een ramp omdat ongezien door Utrecht wandelen – op enkele lagere lusten na – het liefste is wat ik doe, nee, ik wil een Bekende Nederlander worden omdat ik dan eindelijk echt iets kan met allerlei heftige dingen die in mijn leven gebeurden.

Om een Bekende Nederlander te kunnen worden, meldde ik mij op zeventienjarige leeftijd netjes bij een omroep in Hilversum, welwillend hoorde men mijn ambities aan, “Ja”, zei een wat oudere eindredacteur, “je hebt helemaal gelijk dat je een Bekende Nederlander wilt worden, want hoewel emoterreur nu nog in de kinderschoenen staat, scoor je in de toekomst alleen nog maar met ongelooflijke jankverhalen”.

We zijn vijfentwintig jaar verder en de man heeft gelijk gekregen: de ene award voor een podcast over de psychotische neef van radiopresentator X werd nog niet uitgereikt, of presentatrice Y poseert alweer stralend met het beeldje dat ze ontving uit handen van een ontroerde juryvoorzitter Z., die zelf een gevierde talkshowhost is, vanwege haar documentaire over het fatale auto-ongeluk van haar lievelingsoom.

Tragisch genoeg speel ik in dit circus geen rol: mijn carrière bij de omroep strandde na luttele jaren omdat ik niet licht genoeg bleek om omhoog te kunnen vallen. “Met jou wordt het niks, jij hebt teveel ballast”, oordeelden mijn leidinggevenden nadat ik tijdens het maken van een radioreportage in een feestwinkel te Den Bosch, ter opluistering van het naderende carnaval, in een onbedaarlijk huilen uitbarstte.

“Het spijt me, ik had een treinreis met veel vertraging na een intense dag op de redactie”, verontschuldigde ik mij. “Doordat we een uur stilstonden in dat weiland ging mijn hoofd malen over de zin van het leven, eenmaal in de feestwinkel kon ik mijn gedachten niet uitzetten, het nummer ‘Als je nou niet springt ben je een ho-mo-fiel’ dat door de zaak schalde, kwam me zo treurig en leeg voor dat ik brak.”

Gedesillusioneerd hing ik mijn toegangspas voor het Hilversumse Mediapark aan de wilgen, om terug te vallen op liefdevolle financiële bijstand van de gemeente Utrecht. Alsof dit nog niet genoeg was, bood onze stad, die sinds jaar en dag beschermd wordt door de heilige Sint Maarten, mij een plek om zonder restricties columns en verhalen te publiceren, dit jaar vier ik mijn tienjarig jubileum bij dat fijne Nieuws030.

Ja, er is veel om dankbaar voor te zijn, en sinds ik in mijn woensdagse rubriek ‘Negativi-tijd!’ zoveel persoonlijks kwijt kan, neemt zelfs de wens om een Bekende Nederlander te worden gestaag af. Dit was alweer de vijfentwintigste aflevering, ik hoop u volgende week weer te begroeten.