Raymond Taams -  Op de Stadhuisbrug, in de aanhoudende miezerregen, staat een vrouw achter een klaptafel met daarop een blender, in de blender zit een pluchen speelgoedkuiken. ‘Zou jij de knop omdraaien?’, lees ik op een geplastificeerd vel papier dat met plakband aan het tafelblad is vastgemaakt. 

“Miljoenen haantjes worden in Nederland per jaar vergast”, zegt de vrouw tegen een passant die even stilhoudt. Ze wijst naar het pluchen kuiken in de blender. “Kijk, als hij hier op de Stadhuisbrug zou lopen, roept iedereen: ‘oh wat schattig’. Tegelijkertijd vermoorden we zijn soortgenoten bij bosjes.”

‘Wat is het toch een geweldige tijd om columnist te zijn, mensen hebben werkelijk geen idee meer wat ze met zichzelf aanmoeten, dit hoef je vervolgens alleen maar op te schrijven’, denk ik terwijl ik doorloop. Vervolgens peins ik over de vraag waarom de vrouw zich uitgerekend het lot van haantjes aantrok.

Wereldwijd zitten honderdduizenden mensen in kampen, kinderen krijgen bommen op hun hoofd en zelfs op het Hilversumse Mediapark zijn haantjes tegenwoordig niet veilig. Een onnoemelijke hoeveelheid leed voltrekt zich iedere minuut, hoe bepaal je dan voor welke groep je opkomt?

Van dit soort keuzestress hebben actievoerende mensen blijkbaar geen last. Bovendien weten ze zeker dat het – bijvoorbeeld – verkeerd is om haantjes te vergassen. Zelf ben ik er allesbehalve gerust op dat we de bio-industrie blijven verfoeien in het geval van een nieuwe Hongerwinter.

Door mijn nihilistische gepieker zal ik zelf niet snel de straat opgaan met een bord voor dit of tegen dat, realiseer ik me even later onder het bollendak boven het stationsplein. Tussen de stationshal en de Albert Heijn ligt een groot blauw zeil met daarop plastic vissen onder een net.

Voordat ik kan inchecken om de trein naar Amsterdam te halen, vraagt een meneer of ik tegen onvrijwillige orgaandonatie door gevangenen in China ben.