Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk in de Vogelenbuurt gewoond op Bellamystraat 11 bis. Zo’n zeven jaar huurde hij eerst een kamer bij ‘opoe’, zijn hospita. Na haar dood woonde hij vanaf mei 1977 met andere studenten in het bovenhuis. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt Dik herinneringen op uit die tijd.

Dik Binnendijk ‘De opvang van elkaar, sinterklaas en het samen eten’. Dit waren kort samengevat de herinneringen van oud-huisgenoot Gert aan onze Bellamytijd. Ons ‘Wie kookt en wie eet mee?’ ging altijd erg soepeltjes. Ik herinner de ingewikkelde ‘wie-kookt-lijsten’ in de keukens van de studentenflats aan Ina Boudier Bakkerlaan. Wij waren met ons vieren en deden dat mondeling tijdens het eten aan het eind van de week. “Ik kan maandag koken!” “O, dan doe ik het wel dinsdag, dan komt Saskia ook eten.” “Woensdag kan ik niet; ben er ook niet. Donderdag wel... dan kook ik!”

Koken vonden we allemaal leuk om te doen, dus niemand probeerde daar onderuit te komen. Je kookte een- of tweemaal in de week en we aten op de kamer van degene die kookte. Een vriend of vriendin van huisgenoten kon altijd mee-eten, maar het was wel handig als je dat van tevoren doorgaf. En dan kon je kiezen om apart te eten op je eigen kamer of met z’n allen als de mee-eter vaak langskwam en min of meer een huisvriend was geworden. Ik had een ronde tafel en daar kon je met z’n vijven goed omheen zitten; met z’n zessen was wat krap.

Volgens mij stelde Gert op een gegeven moment voor om vegetarisch te gaan eten. Dat zijn we ook gaan doen. Zuurkool vond ik zelf nooit zo lekker, maar de vega-zuurkool van Gert was heerlijk met noten, zaden en vruchten. En zo had iedereen zijn of haar maaltijden, die hij/zij graag klaarmaakte. Bami (goreng) was een tijd mijn favoriete ‘klaarmaakgerecht’; vlees verving ik dan door tofu of tempeh. Maar als er geen vega’s meeaten, dan zat in mijn bami vlees.

Na het eten deden de andere huisgenoten altijd de afwas, droogden en borgen de borden, messen, vorken, pannen enzovoorts op. En er werd dan ook meteen koffie gezet. De kok was natuurlijk vrijgesteld. “Behalve jij, Dik!” zegt Gert lachend. “Je stond er altijd bij tijdens het vaatwassen. Je had je gewoon een extra taak opgelegd: die van opzichter of dirigent!” Dat ik er meestal bij stond, was ik eigenlijk vergeten, maar dat ik dat deed: zeker!

Kijk, ik ben altijd een vrij georganiseerd persoon geweest; het is wel wat minder geworden. Alles bij mij heeft z’n vaste plaats: ook de keukenspullen. Ik moet bij wijze van spreken blindelings iets kunnen vinden zonder te hoeven zoeken. Als iets niet op die plek ligt, ben ik het kwijt. Vroeger raakte ik bijna in paniek of kreeg op z’n minst een slecht humeur van het moeten zoeken. Tegenwoordig heb ik bijvoorbeeld voor mijn portemonnee ook reserve ligplaatsen, maar mijn huissleutels liggen op hun vaste plek.

Al een jaar of twintig hoeft mijn bezoek niet meer mee te helpen met de afwas. Maar vroeger had ik ongelooflijk de pee erin als ik na het eten in mijn eentje de vaat stond te doen. Prima, als je bij mij kwam eten, maar dan hielp je ook mee met de afwas. Ik waste altijd (de garantie dat iets echt schoon werd); de mee-eter(s) droogde(n) en ruimde(n) op volgens mijn aanwijzingen. M’n vrienden kunnen me er nog wel mee pesten, zeker als ze samen zijn: “Dik, waar moeten de theelepeltjes? In de linker lade, rechtsachter in het bakje onder de kurkentrekker naast de deegroller?” In onze Bellamykeuken had echt alles zijn vaste plek; Inez was het er gelukkig helemaal mee eens. Het was maar goed dat Gert en Leo beneden een eigen keuken hadden... hoefde ik me minder te ergeren. “Dihik! Waar liggen de gebaksvorkjes?”

Volgende keer: Bellamytjes (25): Het kamertje: Peter

Bellamystraat. Foto: Dik Binnendijk