Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk in de Vogelenbuurt gewoond op Bellamystraat 11 bis. Zo’n zeven jaar huurde hij eerst een kamer bij ‘opoe’, zijn hospita. Na haar dood woonde hij sinds mei 1977 met andere studenten in het bovenhuis. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt Dik herinneringen op uit die tijd.

Dik Binnendijk Was ons kwartetje in de Bellamystraat wel een commune? In Wikipedia wordt een commune omschreven als ‘een leef- en/of woongemeenschap waar alles gezamenlijk wordt gedaan. Alle of bijna alle (materiële) bezittingen zijn van de gehele gemeenschap’. Nou, aan die definitie voldeden wij niet. We deden wel vrij veel met elkaar, maar op de wasmachine na hadden we geen gemeenschappelijke bezittingen.

Van wie dat apparaat oorspronkelijk is geweest, weet ik niet meer... wellicht van de huisbaas Rudie. ‘Der Rudie’ was onze bijnaam voor hem. Die naam verwees naar de Nederlandse showmaster Rudie Carrell, die toen vooral in Duitsland een bekende tv-persoonlijkheid was. Zo nu en dan was hij ook nog te zien op de Nederlandse buis.

 Bellamystraat 11 en 11bis. Foto: Dik Binnendijk   

Ik was in 1977 de enige in huis die een kleurentelevisie had. Het was een enorm bakbeest van mijn oma, die dat jaar was overleden. Ik kreeg hem, omdat ik in de familie de enige was die nog geen tv had. Ik had hem op een plank met wielen gezet, dan kon hij mijn kamer uit. Maar dat bleef toch gedoe, zodat in de praktijk altijd in mijn kamer televisie werd gekeken. Dat bleef zo totdat er een tweede tv in huis kwam.

Gert is net naar Bellamystraat 11bis verhuisd. Foto: Dik Binnendijk (1977)

Een tijdje geleden vroeg ik aan Gert: “Wat is je het meest bijgebleven van onze Bellamytijd?” “Samen eten, sinterklaas en de opvang van mij door jullie na het overlijden van mijn vader.” Aan die laatste uitspraak van hem moest ik denken toen ik afgelopen zaterdag liep van het station Voorburg naar het uitvaartcentrum: een half uurtje wandelen in de stralende zon. Gert en ik zouden dat weekend samen wat gaan doen in Oisterwijk, maar dat ging niet door omdat zijn tante Jeanne vrij plotseling was overleden. Zij was de jongste zuster van Gerts vader en de laatste van die generatie. Ze is net geen 96 jaar geworden. Met drie andere neven zorgde Gert voor haar. De drie G-neven deden het meeste: Gerbas, Gerrit en vooral Gert. Dinsdag was tijdenlang voor Gert de vaste ‘tante Jeanne’ dag. Hij noemde haar in zijn afscheidswoord: ‘zijn tweede moeder’.

Dat wij - als huis - Gert hebben opgevangen bij het overlijden van zijn vader, kan ik me volledig voorstellen. Dat deden we altijd als iemand het moeilijk had. We hadden elk op z’n minst een luisterend oor. Maar ik heb zelf geen enkel beeld meer bij deze opvang van Gert toen. Die beelden probeerde ik weer uit mijn hersens te peuteren terwijl ik langs de kasten van huizen aan het Oostereinde in Voorburg liep. Maar niets borrelde op.

Wel dacht ik weer aan de avond dat we met z’n vieren op de vloer van Gerts kamer tegen elkaar aanlagen: Gert, Gerdi, Leo en ik. We hielden elkaar vast. Vast mooi geweest voor een foto of selfie! De muziek van Pink Floyd stond keihard. Wij waren stoned! Hadden we na het avondeten spacecake gegeten of had ik ook een paar trekjes genomen van een stickie? Ik was de enige van het kwartetje die niet rookte. Maar volgens Gert waren we absoluut niet stoned. Het blijft grappig dat we allebei van dezelfde gebeurtenis toch weer iets anders herinneren. Of... - bedenk ik me nu - was die avond de afronding van de opvang? De verbondenheid met Gert! Zo ja, dan heb ik toch wel een slotbeeld van die opvang toen: natuurlijk ver- of misvormd en vervaagd door de tijd. Ik zal het Gert nog eens vragen.

Volgende keer: Bellamytjes (22): “Nee, niet binnen komen!”