Kees van Oosten - Er is een tijd geweest dat stadsplanners discussieerden over de wenselijkheid en mogelijkheid van wat totale- of comprehensieve planning werd genoemd. Wat het tegendeel is van planning bij stukjes en beetjes (met een geleerd woord incrementele planning of piecemeal engineering).

De discussie wordt niet meer gevoerd. De voorstanders van de totaalplanning hebben gewonnen. Zie het stationsgebied waar alles tegelijk overhoop wordt gehaald. Met alle gevolgen van dien: toenemende onbereikbaarheid, onleefbaarheid, enorme budgetoverschrijding.

Met de kritiek op de totaalplanning zijn vooral de namen verbonden van Charles Lindblom en Karl Popper. Lindblom voerde in de klassieker 'The science of muddling through' (1959) praktische op ervaring gebaseerde argumenten aan. Hij wees erop dat het vrijwel onmogelijk is om politieke overeenstemming te bereiken over veelomvattende plannen, dat de besluitvorming daardoor moeizaam verloopt en doorgaans op vage akkoorden uitloopt.

Fundamenteler was de kritiek van Karl Popper. In 'Poverty of historicism' (1944) voerde Popper twee belangrijke argumenten aan. Het eerste argument hield in dat de wetenschap eenvoudig niet in staat is om de gevolgen te voorspellen van ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Als je ziet hoe grondig economen, sociologen en verkeersdeskundigen met elkaar van mening kunnen verschillen valt het gelijk van Popper moeilijk te ontkennen.

Karl Popper (1902-1994) is in de wetenschapsleer nog steeds een gezaghebbende figuur. Hij pleitte ervoor om alleen datgene wetenschappelijk te noemen dat testbaar is. Al het andere onderscheidt zich niet van huis-tuin-en-keuken waarheden. De meeste zogenaamde wetenschappelijke theorieën zijn volgens Popper niet betrouwbaarder dan fabeltjes en opinies. Een democratische gedachte, want over huis-tuin-en-keuken waarheden, fabeltjes en opinies mag iedereen meepraten.

Volgens Popper ontbreekt het dus aan voldoende betrouwbare kennis om complexe problemen aan te pakken. Doen we dat toch, dan worden we volgens Popper bedolven onder een lawine van onvoorziene gevolgen en hoog oplopende kosten. Dat is waarom hij ervoor pleitte niet alles tegelijk overhoop te halen, maar te plannen bij stukjes en beetjes (piecemeal engineering).

Het gelijk van Lindblom en Popper is evident. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Interessant is de vraag waarom de totaalplanning niettemin gewonnen heeft en waarom de kritiek erop in de vergetelheid is geraakt. De verklaring is waarschijnlijk dat de totaalplanning de ideologie is van omvangrijke bureaucratische overheidsorganisaties. Hoe complexer, hoe meer werk er aan de winkel is en hoe minder de bevolking kan meepraten.

Een mooie opdracht voor de rekenkamer: zoek eens uit wat er allemaal mis gegaan is in het stationsgebied en laat daar de kritiek van Lindblom en Popper op los.

Kees van Oosten