Raymond Taams - Een wintervertelling (1)

Halverwege november kwamen mijn gedachten in een stroomversnelling. Ik weet nog hoe ik op een zeer zonnige, opvallend zachte woensdagmorgen over de Oudegracht wandelde en aan de dolkstootlegende dacht. Toeval was dit niet, ik heb altijd een geschiedenis-tic gehad, urenlang kon ik als jongetje mijn oma uithoren over haar belevenissen in de Tweede Wereldoorlog. Met een glas cola en een kokoskoek zat ik dan tegenover haar op de zware eikenhouten driezitsbank. De Eerste Wereldoorlog eindigde half november, volgens Duitse nationalisten natuurlijk omdat ze waren 'verraden door communisten en Joden', daarom borrelde die dolkstootlegende waarschijnlijk in me op.

2020 was een waanzinnig jaar geweest. Een rampjaar, omdat het Westen in een angststuip schoot vanwege een virus waar voornamelijk oude, zieke mensen aan doodgingen. Maar de westerse beschaving was zelf oud en ziek, dus eigenlijk klopte dit. Als Donald Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen had gewonnen, was het met de economie misschien nog goedgekomen. Volgens de officiële uitslag wilde het volk echter een tachtigjarige man die campagne voerde met een mondkapje op.

Eigenlijk was ik al dood, zoals ik daar liep, op die zonnige novemberochtend langs de Oudegracht. Gezichten van voorbijgangers stonden strak, de reclameposters in de bushokjes waren fantasieloos. Bestaan om het bestaan, zonder franje, alles functioneel, dat was de toekomst. Over zes weken, op oudejaarsdag, mocht er voor het eerst in mijn dertigjarige leven geen vuurwerk worden afgestoken.

Toen ik bijna thuis was, zag ik dat bij de bouwmarkt om de hoek de kerstbomenverkoop was begonnen. Ik besloot er een in huis te halen. “Jij bent er vroeg bij dit jaar”, bekeek mijn buurvrouw Annemiek de kleine blauwspar met kluit toen we in de lift stonden naar de twintigste verdieping.

Annemiek was zesentwintig en doodsbang voor het virus. Ook in de lift droeg ze haar mondkapje, hoewel dit niet verplicht was. “Heb je inmiddels een baan gevonden?”, vroeg ik. “Ja, bij de Hartstichting, ik ga fondsen werven voor buurten waar nog geen AED’s hangen”, zei ze. Mooi, dacht ik, dan konden er op jaarbasis wellicht vijftien achtenzeventigjarigen in Nederland gered worden van een wisse dood. Goed dat we dit geld niet aan kunst of andere versiering uitgaven. Het ging erom het leven zo lang mogelijk te rekken voor iedereen.

Zuchtend tilde ik even later de boom mijn appartement binnen. Een laagstaande zon bescheen de beigekleurige laminaatvloer. Sinds vijf jaar woonde ik op deze dertig vierkante meter, een aparte slaapkamer had ik niet. Voordat ik de schaar pakte om de dennentakken te bevrijden uit hun witte ruitjesnet van plastic microvezels, nam ik anderhalve tablet methylfenidaat, een ADHD-medicijn. Op mijn vijfentwintigste werd er ADHD bij me vastgesteld, rijkelijk laat. Psychologen zochten de oorzaak van mijn disfunctioneren in het gezin waar ik uitkwam, een misrekening.

Wanneer de Ritalin goed viel, kon ik minimaal een uur geconcentreerd werken. Om het goed te laten vallen, moest het een half uur rustig intrekken. Daarom ging ik op de bank zitten, starend naar de boom. Straks kon ik dan vol aandacht de kerstversiering aan de vers ruikende takken bevestigen, als een stedelijk equivalent van ‘even de natuur in’.

Pathetisch was het uiteraard, een vent van negenentwintig, op woensdag 15 november ofzo, rond het middaguur in zijn eentje thuis met de kerstboom. Betaald werk had ik, ondanks een afgeronde studie, al jaren niet. Gelukkig werd ik op mijn zevenentwintigste wees, en erfde ik, als enig kind, twee ton. Zo had ik alle tijd om alsnog aan mijn sociale ontwikkeling te werken, want die was door het gedrag van mijn ouders helemaal vernaggeld.

Thuis hadden we altijd twee kerstbomen, een kleinere met gekleurde lichtjes speciaal voor mij, en een grote met zilverkleurige ballen voor mijn ouders. Zo erg deden die mensen hun best om mij een leuke jeugd te bezorgen. Toch was één kerstboom voldoende geweest, ik vond december sowieso de enige prettige tijd. Papa was geestelijk bereikbaarder, mama smeet iets minder hard met deuren en pannen. In januari keerde de gebruikelijke grauwheid terug, veroorzaakt door een vreemde spanning waar ik de vinger niet achter kreeg. Er klopte iets niet.

Van de wereld klopte sinds 2008 ook niet veel meer, de bestaanszekerheid kreeg in de herfst van dat jaar een enorme knauw door de kredietcrisis. Intellectueel konden de meeste mensen hier niet bij, maar ze ervoeren het wel degelijk. Maatschappelijke spanningen speelden op in de jaren tien, iedereen wilde elkaar de hele tijd van alles verbieden. Zo’n sfeer van: ‘ik niet? dan jij ook niet’. Tot je in 2020 niet eens meer kon hoesten of niezen zonder raar te worden aangekeken.

Vervolg morgen...