Max – tuinfeuilleton, aflevering 8, slot

In de trein naar huis dacht Max na over zijn roman. Ruim honderd pagina’s had hij nu, er moesten er nog minstens zestig bij om het naar een uitgever te kunnen sturen. Het verhaal ging over een vijfenveertigjarige man die wanhopig probeerde om de charme die hij als nieuwbakken student had gehad, terug te winnen. Krankzinnige dingen deed hij om dit te bereiken, zoals op een speeddate-avond de onhandigheid imiteren die hij vroeger had.

Ter hoogte van Amersfoort kreeg Max een hoestbui, de andere passagiers keken verschrikt op. Als iedereen zo bang was, kon hij zich wel een aantal dagen ziek melden om te schrijven, bedacht hij. “Raar kuchje, ja, blijf voor de zekerheid maar even thuis”, zei de planner van het hoveniersbedrijf toen hij belde. 

Donderdagmiddag werd Max om vier uur wakker, nog steeds dronken. De nachtelijke schrijfsessie waaraan hij woensdagavond om elf uur begon, resulteerde in het ledigen van een literfles wodka. Hij viel weer in slaap, en ontwaakte tegen de avondschemer. Een lege vriezer dwong hem zijn kleren aan te trekken en naar de supermarkt te lopen. Dr. Oetker Ristorante mozzarella-pizza’s waren uitverkocht, hij koos voor de Hawaii-variant, hoewel deze voor zijn gevoel slecht paste bij het kille, sombere weerbeeld.

Terwijl het ding in de oven lag, bekeek hij de vorderingen van afgelopen nacht. Slechts drie alinea’s waren erbij gekomen, ze liepen stroef. Zuchtend las Max de app die Tom stuurde over de kunstmanifestatie van aanstaande zaterdag in het chique park, op het allerlaatste moment zochten ze een dichter. ‘Alleen als niemand anders kan, hield er zelf laatst m’n festival, geen zin in verveelde rijkelui’, appte hij terug. Niemand anders kon, daarom fietste hij zaterdagmorgen met tegenzin richting parkbuurt.

Op het grote veld werd de laatste hand gelegd aan een roze stellage van houten pallets. Verderop deed een groep fanatieke sporters rek- en strekoefeningen. “Moet je kijken”, zei Max tegen Tom, “acht afgetrainde studentes en dan nog twee mannen erbij. Zouden die jongens kans maken om ze te neuken?” “Ik zou hem liever in een etalagepop proppen”, bromde Tom, “net zo hard aan de buitenkant en qua diepgang maakt het ook weinig meer uit.”

Door bemoeienis van buurtbewoners was Tom slechtgehumeurd. Om half tien ‘s ochtends had zich een vertegenwoordiger van het ‘Comité Omwonenden Catharinapark’ bij hem gemeld, met de mededeling dat een vergunning van de gemeente alleen niet genoeg was. Ter bescherming van het grasveld en de bomen diende er overlegd te worden met het comité. Nadat dit gesust was, kwam er een dame van hooguit vijfentwintig op Tom af, om zich te beklagen over het feit dat haar personal trainer struikelde over een rondslingerend stuk gereedschap. “Ongelooflijk hoe ik erin slaagde mijn tong af te bijten en de meest vrouwonvriendelijke opmerkingen ooit in te slikken”, snoefde de organisator bitter. Toen Max memoreerde dat er vanaf één uur langdurige regen werd voorspeld, drukte Tom een biljet van vijftig euro in zijn hand met de opdracht bij Albert Heijn alvast zoveel mogelijk bier te halen.

Slenterend naar de winkel kwam Max in een demonstratie terecht. Omringd door politieagenten zeulde een groep van ongeveer vijftig mensen met een, in een Nederlandse vlag gewikkelde, doodskist. ‘Stop de regering, stop de corona-maatregelen’, werd door een megafoon geroepen. Hoewel Max zich er inhoudelijk in kon vinden, voelde hij geen behoefte om zich aan te sluiten. Onartistieke types vond hij het, met opgeschoren haar en verbeten gezichten. 

Om half één begon de manifestatie, voor de roze installatie stond een witte partytent, zodat in ieder geval apparatuur en artiesten droog bleven. Bezoekers waren er nog niet, gelukkig had de eerste singer-songwriter zijn ouders meegenomen. “Mijn ouwelui kijken hopelijk in de hemel mee, ondanks de dikke bewolking”, verwelkomde Max de zes toeschouwers bij zijn eigen optreden.

“Typisch zo’n dag dat het opklaart wanneer het evenement voorbij is”, opende de zangeres van de volgende band, daarin kreeg ze achteraf gelijk. Dronken en drijfnat dansten ze met z’n twaalven op het verlaten grasveld. ‘Pa en ma leefden allebei niet met de rem erop, ik wil dat ook niet’, mijmerde Max euforisch. Tweeënvijftig en negenenvijftig waren ze geworden, met de veertig in zicht kwam hij aardig in de buurt. Als allerlaatste romanticus van de Randstad, zo wilde hij de geschiedenis ingaan. Bevrijd nam hij een teug uit de whiskyfles die rondging. Iemand bood hem een pil aan, hij had dat nooit gedurfd, maar dit was het moment ervoor. Zo scherp als een laserstraal werd het taalcentrum in zijn hersenen. Woorden in wolken gegrift, kort voor het zwart.