De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 85.

Louis Engelman - Het is verleidelijk de woningen van nu te vergelijken met de huizen van vijftig jaar geleden. De ‘droomkeuken’ van toen was meestal een smalle pijpenla met wat hangende kastjes aan de ene kant met daar tegenover een granieten aanrecht met gootsteentje, waarboven een kraantje koud water leverde. Gekookt werd er op een gasstel, waarop ook de wastobbe urenlang stond te dampen. Eronder was achter een katoenen gordijntje de schoenenbergplaats van het gezin weggestopt.

Het huis kende nauwelijks isolatie. Dubbel glas was nog niet gangbaar en de ‘woonkamer en suite’ – waarvan het voorste deel achter de schuifdeuren alleen zomers bij de leefruimte werd getrokken – werd verwarmd door een met eierkolen of briketten gestookte kachel. Elke dag moesten de sintels voorzichtig worden verwijderd om niet het hele huis onder het stof te zetten. Daarna ging er in de klep de inhoud van een halve kolenkit om de woonruimte weer op temperatuur te brengen.

Een badkamer was een luxe. Kinderen werden één keer per week in de teil gewassen of naar het badhuis in de buurt gestuurd. De andere dagen was een nat washandje over het gezicht en onder de oksels verfrissend genoeg om in de kleren te stappen die pas na een week in de was mochten.

Voor kierende deuren, waar ’s winters een koude tocht doorheen kwam, hing men dekens om het warmteverlies te beperken. Wie een kamerdeur achter zich open liet staan, kreeg luid de vraag achter zich aan ‘of-ie soms in de kerk geboren was’.

Voorbeeld van een ouderwetse gashaard in 1976. Foto: Het Utrechts Archief

Pas na de komst van de CV in de jaren zeventig kon ook de bovenverdieping worden verwarmd. En in de nieuwbouw werd zodanig met geluidsisolatie rekening gehouden dat je het niet meer hoefde te horen wanneer je buren ruzie hadden.

Bestaande woningen ondergingen ingrijpende veranderingen. De badkamer werd steeds meer een ruimte om mee te pronken. Dagelijks douchen werd normaal en ontwikkelde steeds meer zich tot een wellness-activiteit.

In veel oude huizen trok men de ‘droomkeuken’ ruimtebesparend bij de kamer, volgestouwd met luxe apparatuur. Zes-pits gasfornuizen, afzuigkappen, Amerikaanse koelkasten, stoomovens, magnetrons, afwasmachines en kookeilanden met glad marmeren bladen gingen tot de standaardinrichting behoren. En in de zomer kwam op het plaatsje in de tuin nog de barbecue te staan. Koken werd hip en dus gingen de mannen zich er ook mee bemoeien, elkaar met ingewikkelde recepten de loef afstekend.

De wonderlijke paradox doet zich nu echter voor dat ondanks al die fraaie keukens de kant-en-klaarmaaltijden een enorme opmars maken. De vakken daarvoor in de supermarkten lijken met het jaar groter te worden. Bovendien bezorgen tientallen bedrijfjes met snelle brommers de pizza’s, sushi, wokgerechten en ‘hollandse maaltijden’ aan huis. Er wordt dus al lang niet meer elke dag gekookt in die fantastische droomkeukens. Geen tijd, geen zin, en wel geld genoeg om uit een kartonnen doos te eten. Tja.

Afnemers van deze thuisgebrachte maaltijden zijn vaak de jonge gezinnen met één of twee kinderen, waarvan de ouders beide werken. Zij zijn in toenemende mate het beeld van een wijk gaan bepalen.

Vorig jaar wijdde de Volkskrant een hele bijlage aan deze vorm van ‘gentrification’ in Amsterdam. Maar diezelfde ontwikkelingen zijn ook al heel lang in Utrecht te ontwaren. De ‘bakfietsgezinnen’ hebben hele wijken overgenomen van de oorspronkelijke arbeidersbevolking. Kijk naar Wittevrouwen en de Vogelenbuurt. Voor deze groep is de stad met al haar voorzieningen, festivals, terrassen en hippe restaurantjes ‘hot’. Daar moet je dichtbij willen wonen.

Volgende deel: Armoede in Utrecht neemt toe.