Het beeld van de stad verandert iedere dag, beelden, soms letterlijk, die je niet meer ziet haalt Willem Geijssen terug en bespreekt ze. Dit keer over de verdwenen voetbalclub Stichtse Boys.

Midden in de Eerste Wereldoorlog, op 1 september 1916, richtte mijn grootvader Willem Geijssen (1899-1966) samen met een aantal jongens uit de Vogelenbuurt de voetbalclub ‘Stichtse Boys’ op, in een woning aan de Van ’s Gravesandestraat. Oorspronkelijk heette de de club Voetbalvereniging Koekoek (V.V.K.), maar dat veranderde na 6 maanden al in Na Arbeid Sport (N.A.S.). Pas op de jaarvergadering van 5 september 1917 werd het Stichtse Boys.

   Mijn grootvader werd eerst voorzitter en later penningmeester en bleef dat 40 jaar, van 1917 tot 1957. Daarnaast was hij voetballer (links-back) en keeper. Op de foto hierboven zit hij lachend, met opgestoken wijsvinger, in het midden tussen de bovenste drie in het wit geklede voetballers.

   Ontspanning, dat was het doel van de oprichters. Logisch, want was er nou te doen in die tijd voor de jeugd? Een enkele bioscoop met films zonder geluid. Dan kwam je al gauw bij sport terecht!

   Ze liepen 7 jaar lang op zondagochtend naar Bilthoven.  ‘s Middags werd er gevoetbald en dan liepen ze weer terug. Fietsen hadden ze niet. En geld voor de trein ook niet. Het waren gewone jongens, vaak werkzaam in de fabriek of in de bouw. Mijn grootvader werkte samen met medeoprichter Ger Beuker op dezelfde fabriek.

   Daarna speelden ze op een veldje achter de Troelstralaan, aan het Willem van Abcoudeplein en daar hadden ze ook hun eerste clubgebouw. In 1938 werden ze voor het eerst kampioen.

Kampioensdiner 1938.

 Menu kampioensdiner.

Over mijn grootvader schrijft ‘Troubadour’ in het clubblad Rood-Wit Nieuws in 1950:

‘Een bestuurder met maar één fout: een te grote bescheidenheid’

Rood Wit Nieuws

In de jaren ’50, als klein jochie, ging ik ging al mee, naar Stichtse Boys, samen met mijn vader. Het voet­balveld lag toen onder de watertoren, midden in de weilanden, in de toenmalige gemeente Achttienhoven, aan de rand van de stad, net over de Vecht.

   Het veld, waar de hele week de koeien liepen, die verse vlaaien achterlieten, lag ook nog eens achter de Benenkluif, die bij de Rode brug stond en waar het enorm kon stinken naar verbrande botten. Op het ‘koeveldje’ sprak men op slechte dagen van ‘stank mee’ of ‘stank tegen’.

   De naam Geijssen was verbonden aan de club, want niet alleen had mijn grootvader hem opgericht, mijn vader voetbalde er tot zijn drie en vijftigste, en niet slecht, want in de jaren vijftig werd hij met het eerste elftal meerdere keren kampioen.

   Ik zelf sta ook nog op een foto, als vijfja­rige te midden van het elftal, hangend tegen de benen van mijn vader.

Tegen de benen van mijn vader Theo Geijssen.

Tot zijn dood kwamen we mijn grootvader steevast op het veld tegen en gedrieën liepen we dan naast elkaar langs het veld op en neer. Drie generaties dacht ik dan trots. Mijn grootvader overleed in 1966, drie weken nadat de club het vijftigjarig bestaan had gevierd.

   Zelf heb ik nooit gevoetbald. Linksbenige voetballers bestonden toen nog niet. Coen Moulijn en Reinier Kreijermaat brachten daar in de jaren ’60 pas verandering in. Mijn vader probeerde mij rechts te laten schieten, maar tevergeefs.

   Als je niet kan voetballen dan kon je misschien wel op een ander gebied iets voor de club betekenen. Elftalleider of iets in die richting? De toenmalige voorzitter reageerde vriendelijk naar mij: ‘Dat geeft niks hoor, dat je niet kunt voetballen, als de jongens het maar kunnen’. Toch is het er nooit van gekomen.  

   In de jaren ’50 en ’60, werd in de Willem van Noortstraat Café de Viersprong (nu Café de Tent) als clublokaal gebruikt en na de wedstrijd trouw bezocht voor een hapje en een drankje.

Eind jaren ’60, vlak na de dood van mijn grootvader dook ook ineens de naam Gijsen op, met ij-es. Bijna in ieder elftal zat er plotseling een. ‘Dat zijn Anton Gijsen en zijn broers’, zei mijn vader. Ik kende Anton niet echt goed, had hem hooguit een paar keer op een verjaardag ontmoet, want hij was getrouwd met een nicht van mijn vader.

Kampioenselftal veteranen 1971. Theo Geijssen (staand 2e van rechts) en Anton Gijsen (zittend rechts)

Hierboven zei ik al dat de naam Geijssen aan Stichtse Boys verbonden was. En nu ineens vond er een invasie plaats van lieden met de naam Gijsen, gewoon met ij-es. Ik moet zeggen dat ik toch enigszins geschokt was! Later bleek overigens, uit genealogisch onderzoek, dat Geijssen en Gijsen, zeker die uit wijk C gewoon familie van elkaar waren.

   Anton Gijsen had een autorijschool en hij voorzag het eerste elftal van trainingspakken met de naam van zijn rijschool erop afgedrukt. Kort daarna werd hij tot voorzitter gekozen, waarmee ik overigens niets wil suggereren. Mijn vader kon goed overweg met Anton Gijsen en nam zelfs rijles bij hem. Net als ikzelf trouwens later.

  ‘De rijke tak’, grapten we vaak. ‘Geijssen, met e-ij-dubbel-es’. Dat vonden we belangrijk. Hoe vaak heb ik mijn vader niet op die manier zijn naam horen spellen? Toch ging het een keer fout. Tijdens het aanschaffen van nieuwe meubels spelde mijn vader zijn naam en toen later de rekening van meubelzaak Serré kwam, stond die op naam van Eijss.

Nagelaten objecten: jubileumglazen, stempels en pennen van grootvader Geijssen.

Stichtse Boys heeft het 100-jarig bestaan net niet gehaald. In 2007 werd er gefuseerd met de amateurclubs DOS en Holland, die voetbalden op de Thorbeckelaan. Voor D.H.S.C. werd daar een nieuw terrein aangelegd.

Dit is een voorpublicatie van een uitgebreider artikel over de geschiedenis van Stichtse Boys, dat binnenkort zal verschijnen op internet.