Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw.

Halverwege de jaren negentig meldde de pers wekelijks dat het in te veel wijken uit de hand liep. Kleine criminaliteit was zijn relatieve onschuld aan het verliezen. Er werd in het beleid zwaar ingezet op opvoedingsondersteuning.

Marlies en ik voerden voor ons toneelstuk over opvoedingsproblemen eerst tal van gesprekken met ondersteuners in diverse wijken. We wisten dat het tussen de meeste ouders en kinderen best wel goed gaat. Maar wat we te horen kregen, loog er toch niet om. Op de Rijnbaan in Kanaleneiland was een intimiderende jeugdbende actief. In Hoograven, Ondiep en Overvecht ging het ook niet zoals gewenst: drugshandel, auto-inbraken, schoolverlaters bij de vleet, ouders die geen gezag meer hadden over hun kinderen- de problemen stapelden zich op. Men was erg blij dat we daarover met de ouders zelf een toneelstuk wilden maken waarin de eigen ervaringen op de planken zouden komen.

We stelden een groep samen met Nederlandse ouders uit diverse wijken, die we al kenden van eerdere projecten. En met tweede generatie Turkse ouders uit de Turkse oudercomités van Lombok en Kanaleneiland. Turken hebben een traditie in zelforganisatie maar ze zijn politiek ook tot op het bot verdeeld. In de oudercomités was de afspraak dat er niet over politiek mocht worden gesproken: het ging alleen over ouders en kinderen. Marokkaanse ouders die durfden mee te spelen, hadden we nog niet kunnen vinden, alleen Jamal die in de regie Marlies assisteerde.

Daarover later meer.

De meeste spelers kenden elkaar dus niet. Op de eerste bijeenkomst lieten we hen verhaaltjes vertellen of slaapliedjes zingen die hun moeder of vader vroeger voor hen vertelden of zongen. Daardoor ontstond direct een mooie, zachte sfeer. Maar sommige ouders waren ook verbaasd: “Slaapliedjes? Ik kan me niet herinneren dat mijn ouders een liedje zongen of ons instopten.”

Daarna ging het vanzelf over hoe ze zélf waren opgevoed: Nederlandse kinderen in grote gezinnen waar je erbij hoorde zoals het meubilair erbij hoorde, waar hard gewerkt moest worden om rond te komen, dus erg veel persoonlijke aandacht kreeg je niet. Behalve als je geluk had en als je het getroffen had met broertjes en /of zusjes. Of vriendjes en vriendinnetjes in de straat. 

Middenstandfamilie op het Bankaplein in Lombok jaren vijftig. Foto: archief

Er was niet veel geld, net als in de Turkse gezinnen trouwens waar nog iets anders meespeelde: “Vanaf het moment dat ik in Nederland bij mijn vader kwam, werd mijn opvoeding: de opvoeding van duizend regels. Hij was in Nederland opeens heel streng omdat hij bang was dat ik zou verhollandsen.”

Gastarbeidersgezin begin jaren zeventig. Foto: archief

Zowel de Nederlandse als de Turkse ouders hadden zich één ding voorgenomen: dat wilden ze met hun eigen kinderen anders doen.

Wil: en zo hebben we ze zelf verpest. Wij wilden onze kinderen alles geven omdat je het vroeger zelf niet kreeg, want er was geen geld voor.

Serife: wij kregen vroeger nooit speelgoed. Onze ouders hadden weinig en geld wat over was, werd gespaard, want: ooit zouden we teruggaan naar Turkije! 

Vader Ali en zoon Talât in de Javastraat: klaar voor de vakantierit naar Turkije waarvoor alle geld opzij werd gezet. Foto: archief

Nu krijgen ze daarom van ons speelgoed in overvloed. Ze zwemmen, ze zitten op sport, ze doen wat ze willen. Vriendjes mogen komen, feestjes, partijtjes. Speelgoed maken ze kapot, dat slopen ze. Wij weten dat het duur is, zij kennen de waarde ervan niet.

Talât: alle buitenlandse kinderen hebben goedkope zooi. Die lopen allemaal op nepnikes. Maar mijn neefje heeft alles in het merk. Zijn vriendjes zeggen: wow, toffe ouders heb jij

Mustafa: mijn zoontje van 8 zegt: pappa ik wil Nike Air. Ik ga kijken… 150 gulden! Pff, heel veel geld. Ik zeg: weet je hoe duur die zijn? Hij zegt: andere jongens op school hebben die wél. Maar ik ben gaan denken: misschien moet ik ze toch kopen. Anders ben ik bang dat hij ze gaat stelen.

Stelen? Hoezo: stelen? Is dat dan een normale reactie?

Carla: o ja! Mijn zoon is van de week ontslagen. Omdat ie een blikje Cola had gejat. Ik ging helemaal uit mijn dak. Hij zegt: “Ja, ik had dorst!” Ik zeg: dan loop je toch naar de kraan! “Heb je haar weer”, zegt ie. Ik zeg: dan gooi je toch een piek in de automaat! Dan ga je toch niet jatten!! “Nou”, zegt ie, “er stonden er een heleboel op de trap en ik had dorst…”

Ik zou het erg vinden om daarom ontslagen te worden. Maar hij niet. Nee. Hij had dorst! 

Hennie: o, dat zou mijn dochter ook doen. Die redeneert ook zo. “Wat maakt dat blikje Cola of dat pakje kauwgom nou uit?”

Halil: als ons kind steelt, is dat een groot schandaal. De ouders komen niet buiten van schaa­mte voor de Turkse gemeenschap en voor ons geloof: je mag niet stelen. Mijn dochter heeft een keer een potlood van school mee naar huis genomen. Ik zeg: hoe kom jij aan het potlood? Zij zegt: van school. Ik werd helemaal gek, in mijn hoofd draaide alles... ik heb haar een klap gegeven als waarschuwing. Dan trek ik heel scherp de grens.

Minstens zoveel overeenkomsten als verschillen dus.

-

Volgende week: “Vind je mij een goede pappa?” 

 - Er is een boek met een uitgebreide beschrijving van het hele werkproces: Tranen in de regen, hier en daar nog via internet verkrijgbaar.