Kees van Oosten - Het zal je maar gebeuren: er wordt op korte afstand van je woning een fly-over gebouwd van ruim 8 meter hoog, je doet een verzoek om planschade en je wordt afgescheept met 1500 euro. Dat overkwam een aantal bewoners van de Brucknerlaan die vanuit hun woning uitkijken (uitkeken) over de M.L. Kinglaan. 

Recht op planschade bestaat als door een planologisch besluit (bijv. wijziging van een bestemmingsplan) nadeel ontstaat als gevolg van waardevermindering van de woning/bedrijfsruimte. Die waardevermindering kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van meer verkeerslawaai, meer luchtverontreiniging, verslechtering van uitzicht en verlies van privacy. Dat recht op planschade is in Utrecht steeds vaker een wassen neus. Je wordt afgescheept met een fooi, terwijl er wel degelijk sprake kan zijn van aanzienlijke schade. Waarom is dat zo?

De gemeente schakelt voor de beoordeling van het verzoek om planschade een zogenaamd onafhankelijk adviseur is. Waarop de aanspraak van onafhankelijkheid gebaseerd is, is volstrekt onduidelijk. Het feit dat zulke adviseurs alleen door de overheid worden ingeschakeld en als regel niet voor particulieren werken maakt het aannemelijk dat ze juist niet onafhankelijk zijn. Zou een adviseur een redelijk vergoeding adviseren dan loopt hij het risico dat de gemeente de volgende keer een adviseur neemt die lager uitkomt. Om van opdrachten verzekerd te zijn doet hij dus zijn best om zo laag mogelijk uit te komen. 

Hoe gaat de adviseur te werk om zo laag mogelijk uit te komen? Tussen de getaxeerde waarde vóór en ná het besluit (in dit geval de fly-over) is volgens de taxatie van de adviseur maar een gering verschil. Vóór de aanleg van de fly-over pakweg 300.000, na de aanleg 292.500. Van dit verschil (7.500) wordt ook nog een eens eigen risico afgetrokken van 2% van de waarde vóór de waardevermindering. In dit rekenvoorbeeld: 6000. Blijft over een schamele 1500 euro.

De vraag is natuurlijk waarop baseert de adviseur het oordeel dat de waardevermindering maar zo gering is? Welnu, volgens de adviseur valt het met dat verkeerslawaai, de luchtverontreiniging, het verlies van uitzicht en privacy allemaal reuze mee. Die zouden namelijk nauwelijks erger geworden zijn. Hoe komt de adviseur er bij dat er nauwelijks van een verslechtering sprake is? Om de verslechtering vast te stellen vergelijkt de adviseur de situatie vóór en na het planologisch besluit. Alleen (en daar zit het probleem) meet de adviseur met twee maten.

Om de situatie voorafgaand aan het planologische besluit te beoordelen gaat de adviseur na welke negatieve ontwikkelingen volgens het oude bestemmingsplan maximaal mogelijk waren. En dat vergelijkt hij met ontwikkelingen die in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk zijn, maar die worden juist minimaal ingeschat. Twee voorbeelden om dat te verduidelijken. 

Volgens de adviseur mocht de M.L. Kinglaan op grond van het oude bestemmingsplan verhoogd worden aangelegd, een hoogte van 2.80 cm. Niet dat iemand dat ooit overwogen heeft of dat dat enige zin zou hebben of praktisch uitvoerbaar was. Maar juridisch mocht het. Volgens de adviseur konden er in de oude situatie ook best 100.000 auto's per dag rijden. Onvoorstelbaar (de file zou tot op de A2 staan), maar als je die files voor lief neemt kon het. 

Kortom, de adviseur gaat voor wat de oude situatie betreft uit van de maximale verslechtering die binnen het oude bestemmingsplan mogelijk was.

Voor de nieuwe situatie (in dit geval na de aanleg van de fly-over) gaat de adviseur echter uit van de intensiteit, het verkeerslawaai en de luchtverontreiniging zoals die vlak na de aanleg van de fly-over was en dus niet van wat die in het slechtste geval zou kunnen zijn. Door de aanleg van de fly-over kan de M.L. Kinglaan nu wel 200.000 auto's per dag verwerken, maar de adviseur beoordeelt de nieuwe situatie (anders dan de oude situatie) door niet van de maximale maar van de feitelijke intensiteit in 2010 uit te gaan. 

Kortom, de adviseur vergelijkt de maximale verslechtering in de oude situatie met de minimale verslechtering in de nieuwe situatie en komt daardoor op zeer geringe waardedaling uit. Het college zou kunnen beslissen bewoners niet op zo'n manier af te schepen, maar het Utrechtse college kan zich kennelijk goed in zulk onrechtvaardig advies vinden. Wie in Utrecht een verzoek om planschade doet moet goed ingevoerd zijn en zal ervoor moeten knokken. En dat is niet eerlijk.