Evert van der Zouw - Ik weet dat het fout is en mijn omgeving verbetert me consequent. Ik noem het nog steeds Koninginnedag. Het is voor meerderen nog even wennen. Drie dagen eerder dan voorheen, toch het zelfde oranjefeest. Een traditie die is ontstaan in Utrecht. Iets om trots op de te zijn. In augustus 1885 werd er voor het eerst ‘Prinsessendag’ gevierd. Deze dag zou in een eeuw uitgroeien tot het fenomeen dat we nu kennen.

Een grote bijdrage aan het feest kwam van Jacoba Johanna Blommers - Schoonheim (1832-1911). Het was een erg oranjegezinde vrouw die voorstander was van het wijzigen van enkele straatnamen met een koninklijk tintje in de volksbuurt Wijk C. In 1863 werden ter herinnering aan een bezoek van Koning Willem III, de Catharijnestraat omgedoopt tot Willemstraat, Het Zand tot Koningstraat en de Zandstraat tot Oranjestraat.

In laatst genoemde straat woonde vrouw Blommers zelf en beheerde daar een logement, vooral bestemd voor oud-kolonialen, genaamd het Oranjelogement. Ze versierde haar logement op koninklijke feestdagen en lustrums geheel oranje onder andere met oranje bloemen. Ze ergerde zich aan de propaganda van socialisten en probeerde regelmatig politicus Pieter Jelles Troelstra en zijn aanhang het onmogelijk te maken om hun bladen aan de man te kunnen brengen. Ze kreeg haar plekje in de Utrechtse geschiedenis als ‘Oranje Ka’.

Oranje Ka tussen de heren voor haar logement in Wijk C. Foto: Volksbuurtmuseum

Ondanks dat hij niet van Oranje-Nassau was, was hij toch een koning. Figuurlijk had hij zijn koninkrijk in het midden van de stad. De Utrechtse ‘Boeienkoning’ verdiende aan het begin van de twintigste eeuw de kost door op het Vredenburg op te treden. Iemand uit het publiek mocht hem vastbinden, wat meestal afgesproken werk was doordat de ‘toevallige vrijwilliger’ bevriend met de artiest.

In de tijd dat hij zichzelf bevrijdde ging zijn helper rond met de pet of het centenbakje. Soms waren er matrozen in het publiek die sneller reageerden dan de helper waarop ze de artiest zo kundig boeiden dat hij geen schijn van kans had om los te komen. Hij fluisterde ze dan ter vergeefs toe: ‘Denk om m’n business, jongens’. Dat deden ze zeker, want op het moment dat de boeienkoning door omstanders werd bevrijd gingen de matrozen er met de opbrengst vandoor.

In de bekende volksbuurt achter het Vredenburg woonde er in die tijd ook een dame die zij zich altijd statig gedroeg. Uit de hoogte doen was, en is, in Wijk C ‘not done’ en ze werd dan ook spottende ‘De Koningin’ genoemd. Haar buurtbewoonster ‘Marie het Neusje’ kreeg een meer positievere verwijzing naar het staatshoofd. Als het draaiorgel de wijk in kwam rijden was zij vaak één van de eersten die zich er dansend achteraan begaf. Welke man er op dat moment voor handen was mocht met haar dansen. Met de nadruk op mocht, want ze kon dansen als de beste en werd daarom ook wel ‘De Walskoningin’ genoemd.

Dansen bij het orgel in de Korte Viestraat. Foto: Het Utrechts Archief

Aan het begin van de twintigste eeuw was er een jongetje dat zichzelf tennissen leerde tegen een blinde muur in de Dillenburgstraat. Het natuurtalent werd ontdekt door de tennisgoeroe Gerard Scheurleer, die van hem een allround topspeler maakte. De jongen ontwikkelde een goede backhandpassing en kreeg het klassieke baseline-spel als geen ander onder de knie.

Het was Henk Timmer die 23 nationale titels zou behalen, een bronzen plak op de Olympische Spelen van 1924, maar liefst 65 wedstrijden voor het Davis Cup-team, stond tien maal op Wimbledeon en behaalde de zesde plaats op de wereldranglijst. De oorlog maakte een einde aan de imposante carrière. Henk werd terecht de ‘Koning van het Nederlandse Tennis’ genoemd. En dat voor iemand die in de winter van 1904 in de Nassaustraat ter wereld kwam.

Voor meer bijnamen en anekdotes verwijs ik naar mijn boek 'Utrechtse bijnamen' en de bijbehorende website www.utrechtsebijnamen.nl