Ton van den Berg - Je kijkt toch weer net even anders naar al die mooie pandjes langs de Nieuwegracht, Janskerkhof, Minrebroederstraat en vele andere locaties in de binnenstad van Utrecht. Een paar eeuwen terug woonden daar Utrechters die hun geld verdienden of hadden verdiend met investeren in de handel in de Oost en/of de West. En hun inkomsten verkregen ze voor een belangrijk deel doordat mensen die tot slaaf waren gemaakt, het zware werk mochten verrichten op voornamelijk plantages.

Tegenwoordig wonen in die onbetaalbare pandjes mensen die misschien aandelen hebben in de bouw van voetbalstadions in Qatar, waar een moderne slavenarbeid plaatsvindt (arbeiders worden lange tijd hun paspoorten afgenomen). Weten doen we dat pas als die mensen dat ons laten weten, maar dat zal niet zo gauw gebeuren. We weten het wel van de mensen die enkele honderden jaren geleden naar de notaris stapten en daar hun hebben en houwen vastlegden.

Zo weten we nu dankzij de notariele archieven bij Het Utrechts Archief dat een groot deel van de vroedschap, wat nu de gemeenteraad is, betrokken is geweest 'bij koloniale exploitatie en op slavernij gebaseerde productiesystemen' in Noord- en Zuid Amerika, Afrika en Azie.

Het was een tot nog toe onbeschreven stuk Utrechtse geschiedenis. We wisten natuurlijk wel dat er verdomde veel geld verdiend is eeuwen terug met de handel van nootmuskaat en suiker en dat al die mooie panden langs de grachten en langs de Vecht ergens van betaald moesten worden. Dat werd voor kennis aangenomen. Zo ging dat toen. Kapitalisme dat gepaard ging met onderdrukking en uitbuiting en vaak nog goed gepraat werd door de kerk, protestants of katholiek maakte niet uit.

Maar met 'zo ging dat toen' komen we vandaag de dag niet meer weg. Want hoe kwam dat kapitaal tot stand? Het ging over de ruggen van mensen die tegen hun wil en dank tot slaaf waren gemaakt, die waren ontvoerd uit hun woonplaats om elders onder erbarmelijke omstandigheden aan het werk gezet te worden. Slaven werden gezien als werktuigen en niet als mensen, en als de eigenaren in hun eigendom soms toch nog een mens zagen waren er de vreselijke vooroordelen dat het om mensen ging die toch 'minder' waren dan zijzelf.

Het is goed dat de gemeenteraad van Utrecht in 2019 om een onderzoek vroeg naar hoe wij in ons stadje ons hebben gedragen als het om slavernij ging. De indruk bestond altijd dat het een ver-van-onze-bed materie was want Utrecht was Amsterdam en ook Middelburg niet, vanwaar schepen naar de Oost en de West vertrokken en die de handel in mensen bevorderden. Dat zelfbeeld over Utrecht kantelt nu. In het deze week gepresenteerde boek 'Slavernij en de stad Utrecht' lezen we hoe in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw in Utrecht op brede schaal geprofiteerd werd van die handel. Van bestuurders tot burgers en van kerken tot musea en niet te vergeten de universiteit.

Direct en indirect waren Utrechters betrokken bij koloniale exploitatie en op slavernij gebaseerde productiesystemen in Amerika, Afrika en Azië. Vergeleken met Amsterdam was de betrokkenheid relatief klein, maar wel veel groter dan vermoed. De redactie van het boek (Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben) zei bij de presentatie afgelopen woensdag in de Bibliotheek Neude hoe verbaasd en verrast ze waren over het hoge percentage vroedschapsleden (42 procent) dat inkomen had uit de Oost en/of de West.

Om dat te weten te komen moest er worden gekrabt aan het vernis van de stad, zo omschreef redactielid Remco Raben het. Die koloniale betrokkenheid in Utrecht zat voor een groot deel verborgen achter de gevels van die mooie pandjes. Neem het pand Janskerkhof 13, het is er nog steeds. In 1765 werd het gekocht door Jan van Voorst die directeur-generaal in Elmina (Ghana) was van 1747 tot 1754, het belangrijkste knooppunt toen van de Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel. Nadat zijn 'diensttijd' erop zat ging hij terug naar Utrecht, maar verkocht eerst nog even 275 slaven en kreeg daar in totaal 103.939 gulden voor, zo'n 375 gulden per persoon.

In het boek zijn meer van dit soort voorbeelden te vinden. Zoals dat van George Beens die in de 18e eeuw in Indie 'ongelimiteerd' handelde in slaven, mensen zelfs ontvoerde. Hij kocht van zijn zuur (sic) verdiende geld het stadspaleis Klein Blankenburg en een pand aan de Nieuwegracht.

De huizen Groot- en Klein Blankenberg aan de Oudegracht bij de Bakkersbrug in de 18e eeuw. Foto: HUA

Maar het koloniale was niet alleen achter de gevels te vinden. Soms was Utrecht ook zichtbaar direct betrokken. Het provinciale bestuur, de Staten van Utrecht richtte in 1721 de Utrechtse Compagnie op, die directe belangen had in plantages en slavenhandel. Daarnaast hadden Utrechtse bewindvoerders persoonlijke belangen bij de West-Indische Compagnie (WIC) en Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en in plantages in zuidelijk Amerika. Ze hadden aandelen, negotiatieleningen of waren er ook gewoon de baas.

Nu nog bekende namen komen langs in het boek. Bijvoorbeeld die van Hendrick van Asch van Wijck die in 1739 zowel vroedschapslid als bewindhebber van de WIC was. Hij was verder betrokken bij verschillende plantages in Suriname. Hendrick was de opa van de Utrechtse burgemeester Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck, naar wie de Van Asch van Wijckskade en de gelijknamige brug is vernoemd.

Belle van Zuylen. Foto: HUA

Ook de beroemde schrijfster Belle van Zuylen (1740-1805) wordt langs de slavernij-meetlat gelegd en wordt er vastgesteld dat haar kapitaal, waardoor ze in luxe kon leven, voor 40 procent in koloniale compagnieën was geïnvesteerd. Zij zou zich ook nooit kritisch hebben uitgelaten over slavernij. Reden voor de auteur van dit hoofdstuk in het boek, Caroline Drieënhuizen, te stellen dat de reputatie van de schrijfster, die bekend stond als feministe en vaak bezig was met vrijheid en gelijkheid, 'misschien iets genuanceerd moet worden'. (Overgens, de wijk Zuilen heeft zijn naam niet aan Belle te danken zoals deze week bij RTV-Utrecht werd gezegd.)

Ook de gewone man ontkomt er in het onderzoek naar Utrecht en slavernij niet aan genoemd te worden als profiteur. Volgens het boek Slavernij en de Stad Utrecht hebben zeker 2800 Utrechters in de achttiende eeuw werk gevonden bij de VOC. Van matrozen tot bewindvoerders. De Oostindische Compagnie was een grote werkgever. Daarnaast waren er nog tal van Utrechters die profiteerden via beleggingsfondsen en allerlei financiële constructies rond de achttiende-eeuwse investeringen in slavernij.

Het is niet alleen kommer en kwel. Het boek besteedt ook aandacht aan de mensen die zich tegen slavernij uitspraken. Utrecht was zelfs enige tijd een centrum van abolitionisme (streven naar afschaffing van de slavernij). De schrijvers Petronella Moens, Nicolaas Beets en Jan Ackerdijck waren de bekendste die zich daarover uitlieten.

De (blinde) schrijfster Petronella Moens (1762-1843)

Helemaal uit heb ik het bijna 300 pagina's dikke boek nog niet. Het is veel leeswerk. De auteurs hebben lange en vaak ook ingewikkelde zinnen nodig om hun verhaal zorgvuldig neer te zetten. Maar het lezen is zeer de moeite waard. Niet eerder is op deze manier naar onze lokale historie gekeken en ik vind het een openbaring en goed dat het werk verricht is. Volgens de redactie is dit pas een verkenning, er kan dus nog veel volgen zoals de rol van de Universiteit Utrecht nog veel aandacht verdient, aldus de redactie.

Komt er met dit boek nu ook een excuus van de gemeente Utrecht zoals Amsterdam gedaan heeft? Burgemeester Sharon Dijksma zei bij de presentatie: "Dit onderzoek maakt pijnlijk duidelijk dat achter de economische voorspoed in onze stad ook veel leed verborgen zit van mensen die soms letterlijk het leven lieten, maar wier namen nooit in de geschiedenisboeken terechtkwamen. Het is onze verantwoordelijkheid dat leed en die misstanden samen een plek te geven." Over excuses had ze het nog niet, die weg moet volgens de gemeente 'zorgvuldig worden bewandeld'.

Slavernij en de stad Utrecht is een uitgave van Walburg Pers, onder redactie van Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben. Het is te koop bij diverse boekhandels. 

Vlnr: Remco Raben, Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers. Foto: Tom van Huisstede