Raymond Taams - Zelfs voor een eenvoudige havist als ik was er eind jaren negentig uitzicht op een zeker bestaan. Je ging naar de HEAO, of naar de lerarenopleiding. Omdat ik uitblonk in Nederlandse taal, deed ik het laatste. Mijn mentor op de Utrechtse docentenschool was een forse vrouw met hangende mondhoeken en een bromstem. Sis van Rossem heette ze, vreemd genoeg legde ik de link met Maarten pas recent, na ze samen in ‘Hier zijn de Van Rossems’ te hebben gezien.

Vanwege een gebrek aan pedagogische vaardigheden stapte ik al snel over naar de Utrechtse School voor Journalistiek. “Je moet hier een beetje handig zijn in het achterhalen van telefoonnummers van Bekende Nederlanders”, vertelde een tweedejaarsstudent er op de open dag. Een onzeker bestaan leek mij de handel in BN’er-nulzesjes. Dat de arbeidsmarkt in de daaropvolgende twintig jaar zo flexibel werd dat niemand nog zekerheid had, vermoedde ik toen niet.

Mentaal was het linkse onderwijs op de School voor Journalistiek een slechte voorbereiding op de keiharde maatschappij waarin we nu leven. Gelukkig sprong mijn vader in dit gat. Na een bittere vechtscheiding met mijn moeder overleed hij in mijn vierde studiejaar op tweeënvijftigjarige leeftijd. Alleen al het feit dat ik (40) over twaalf jaar dood kan, en het dan net zo goed gedaan heb als pa, is een enorme geruststelling.

Om me heen proberen generatiegenoten de middenklassedroom uit de jaren negentig alsnog waar te maken. Leeftijd werkt in hun voordeel, binnen enkele jaren is de mislukking definitief, dan kunnen ze eindelijk genieten van het leven. Zelf maakte ik een laatste carrièreswitch: van onzekere journalistiek naar uitzichtloze kunstsector, waar ik me specialiseerde in nutteloze kunst. Kunst heeft hooguit nut als het geen nut heeft. Door zoveel mogelijk te spelen komen we wellicht uit deze troep. Waarschijnlijk niet, maar ik neem het zekere voor het onzekere.