Raymond Taams - Versuft door felle zon, ik droeg nog steeds een winterjas, sjokte ik aan het einde van een lentemiddag over de Bemuurde Weerd. Het was zo’n moment dat ik mij schuldig voelde over het feit dat ik geen uitgewerkt plan voor de rest van mijn leven had. Strak vooruit kijkende fietsers vormden waarschijnlijk de aanleiding voor mijn stemming. Iedereen leek ergens heen te gaan, terwijl ik maar wat deed.

De kwaadaardige gedachte dat de massa ijverig en plichtsgetrouw op het ravijn afkoerste, monterde mij op. Met pakweg honderd ruimdenkende mensen zouden we overblijven in een stad vol leegstaande gebouwen, fantaseerde ik. Iedere avond sliep je onder een ander dak, na een dag slenteren plofte je gewoon ergens op een bed dat tot voor kort van een braaf iemand was. In de supermarkten stond voorlopig genoeg blikvoer voor de overgebleven Utrechters.

Omdat we maar honderd paar handen hadden, bleef alles in de stad ongeveer staan waar het stond. Daardoor kon ik eindelijk de tijdgeest op mijn gemak bestuderen. Een walm van vervlogen idealen steeg op toen ik de deur van de verlaten boekhandel Broese aan de Oudegracht opende. We moesten het duurzamer doen, en inclusiever, vertelden stapels papier. De rest was inmiddels geschiedenis. Goede bedoelingen hadden tot rampen geleid.

Ook in de naastgelegen Neude-bibliotheek deed ik onderzoek. Op een led-scherm dat nog aanstond verscheen de uitnodiging voor een bijeenkomst over Oekraïne. ‘Opeens werden we wakker met oorlog’, luidde de eerste zin, die was geschreven op een moment dat tweeduizend kilometer verderop – oftewel vierhonderd uur marcheren – gevechtshandelingen plaatsvonden. Ongepast vond ik het, Oekraïners ontwaakten destijds met oorlog, Utrechters allesbehalve.

‘Misschien wilden we te graag verandering aan het begin van de eenentwintigste eeuw’, peinsde ik. Aan toekomstplannen had het in ieder geval niet ontbroken. Ik prees mezelf gelukkig dat ik nooit werkelijke plannen maakte.