Peter Oostveen - Zolang als dat ik werk, 32 jaar, ben ik altijd een vroege vogel geweest. Niet dat ik een ochtendmens ben, ach nee, verre van dat zelfs. Voor een deel is het vroege opstaan uit noodzaak geboren, de economie en haar bijbehorende onverbiddelijke wetten zijn immers ons gouden kalf. Het gouden kalf waaraan we ons collectief willoos en als slaven onderwerpen. Voor het andere deel is het ook de vrucht van mijn jarenlange Zen-training: als de wekker gaat, dan sta je op, zonder gedachten, zonder weerstanden.

Als ik m’n fiets pak, zo rond 06.30 uur, voel ik me meestal nog brak. Een zware kop van oververmoeidheid. Altijd ook wel de sporen van de spit die mijn onderrug al twintig jaar teistert. En het merendeel van het jaar werken de elementen tegen: duisternis, grijze luchten, regen. Met de tas aan het stuur en de plu omhoog tegen een gure wind in die in mijn ogen een waterval van bijtend traanvocht veroorzaakt.

Een mens zou om minder op z’n bed willen blijven liggen. Wat houdt me op de been? Wat maakt dat ik deze missie iedere werkdag weer met verve volbreng? Dat is de wetenschap dat ik over voor mij heilige grond rijd.

Straatklinkers
Als ik mijn route over de Oudegracht richting Sterrenwijk afleg, dan rij ik over straatklinkers waar in het verleden mijn strijders, iconen, veteranen, dronken van emotie overheen zwalkten. En, zonder dat de mensen het zich realiseren, ze zijn er nog steeds. Iedere ochtend als ik dit stukje Oudegracht passeer ontwaar ik ze: de miserabelen, wanhopige, de te vroeg en dramatisch gestorvenen. Hun zielen, hun schimmen, voor eeuwig ingeklonken in de gewelven van de Oudegracht.

In het voorbij gaan zie ik ze, de mannen van The Ramones, met hun leren jasjes en gescheurde spijkerbroeken. De Grunge-mannen van het eerste uur Chris Cornell en Kurt Cobain, sinds een tijdje onafscheidelijk. Lester Butler, de legendarische voorman van The Red Devils. Lester heeft dan weer een klik met de Americana-troubadour Townes van Zandt.

Er zijn schimmen bij die in het voorbijgaan naar me knikken of zelfs hun hand naar me opsteken. Die herkennen me nog als aanjager van de moshpit voor het podium of van mijn bezoek aan hun backstage-domein. De nog altijd melancholische Adrian Borland, voorman van The Sound. Scott Weiland van Stone Temple Pilots oogt altijd opgelucht als ik langs rij. Hij zag mij halverwege de jaren 90 met een versplinterde hersenpan de grote zaal uit strompelen. Geen blijvend letsel van het stagediven, zo stelt hij iedere keer weer tevreden vast. Jeffrey Lee Pierce, de onstuimige voorman van The Gun Club, is zelfs enigszins timide als hij me begroet. Ik vermoed dat hij zich nog steeds een beetje schaamt voor zijn Utrechtse optreden van het voorjaar van 1987. Hij had toen minder bloed in zijn alcohol dan ooit tevoren en kwam in zijn deplorabele staat niet verder dan een uur lang over het podium zwalken en raaskallen.

Maar, het moet gezegd, er zijn er ook bij die mij net zoals bij leven totaal negeren, nukken hebben. De schimmen van Johnny Thunders en Velvet Underground zangeres Nico, die liggen meestal voor pampus beneden bij de werfkelders. Liggen trillend als een rietje te wachten op hun dealer. En neem nou de zanger van The Fall, Mark E. Smith, net zoals tijdens zijn optredens blijft hij consequent met zijn rug naar je toe staan. Hij is er niet om je 'te pleasen', zo wil hij maar zeggen. En die Fad Gadget kan ik ook niet volgen. Die krijgt er nog steeds een kick van om met een laag scheerschuim over zijn naakte lijf een achterwaartse salto in de Oudegracht te maken. 

Da Capo
Ik moet altijd een beetje op m’n lip bijten als ik onder de schimmen ook Michel Terstegen ontwaar. De oersympathieke eigenaar van de ooit legendarische Utrechtse platenzaak Da Capo aan het begin van de Oudegracht. Het verbaast me dan weer niet dat hij het goed kan vinden met Dave Mc Comb, de al even zachtaardige voorman van de Australische Triffids. Hun plaat 'In the pines' gold in de platenzaak als een all-time-favourite.

En, ook leuk om te zien, de legendarische Birthday Party-gitarist Rowland S. Howard, voorheen een beetje het buitenbeentje onder de schimmen, heeft sinds een paar maanden ook gezelschap gekregen. Brian Hooper, bassist van The Beast of Bourbon, heeft zich bij hem gevoegd. Twee verstokte kettingrokers. Onder ’t mom van 'maakt nu toch niets meer uit', paffen ze vrolijk verder.

Ik heb ze nooit afschrikwekkend gevonden, de schimmen. Sterker nog, het zijn mijn metgezellen, compagnons. En, ik kan mij heel erg vergissen, maar als ik in de winterse duisternis rond 06.45 uur bij de bushalte sta, dan meen ik ze regelmatig als lichtbundels door het Utrechtse luchtruim te zien flitsen. Hemellichamen waarvan de gekwelde zielen deels over Utrecht zijn uitgestort. Als profeten, zieners en martelaren waarvan het bloed, zweet en de tranen als loodzware modder dit heilige stukje Oudegracht hebben doordrenkt.

Utrecht wordt steeds onherkenbaarder voor me. Soms verafschuw ik deze stad en speel ik met de gedachte m’n koffers te pakken en Utrecht achter me te laten. Maar tegelijkertijd weet ik: de stad is onder m’n huid gekropen, zit in m’n genen, in m’n vezels, is m’n tweede huid geworden. Iedereen kent die nachtmerrie wel. Je bent in gevaar en wilt wegvluchten, je zet stappen, maar komt geen centimeter van je plek, je voeten plakken aan de grond. Zo voelt dit heilige stukje Oudegracht voor mij ook. Terwijl ik er met m’n fiets overheen rij lijk ik de gewelven in te worden gezogen, om voor eeuwig verenigd te worden met “mijn heiligen”.

Tivoli
De gemeente Utrecht is de fout ingegaan bij de verkoop van het oude pand van poppodium Tivoli aan de Oudegracht. "De waarde van het pand is bijna een half miljoen euro te laag ingeschat”, zo koppen de kranten de afgelopen tijd. In de brievenrubrieken roeren de respondenten zich “dit gaat weer eens over de al kaalgeplukte ruggen van de Utrechtse belastingbetalers”. 

U verwacht van mij hierover ook een gepeperde mening, een stevige uithaal naar het Utrechtse gemeentebestuur? Ach, laat ik het zo zeggen, de woede en verontwaardiging zijn bij mij al voor langere tijd geluwd. De financiële schade valt in het niet bij de culturele schade die door het gemeentebestuur al is veroorzaakt toen het oude Tivoli werd opgeofferd aan dat megalomane, kille, steriele Muziekpaleis. Een financiële tegenvaller vangt het gemeentebestuur wel weer op, desnoods inderdaad over de ruggen van de belastingbetalers, maar het indertijd opdoeken van het oude Tivoli is tot op de dag van vandaag een onherstelbare culturele aderlating. Een oudtestamentische vloek over de ooit zo rijke en dynamische rockcultuur in Utrecht. Zoals ik al opmerkte, Utrecht wordt steeds onherkenbaarder voor me.